
Francis Kardinaal Arinze - 25 maart 2004
Om dit innerlijk begrip voor de liturgische deelname op te wekken, te bevorderen en te voeden zijn een onophoudelijke en wijdverbreide viering van het getijdengebed, het gebruik van sacramentaliën en oefeningen van christelijke volksvroomheid zeer nuttig. Dergelijke oefeningen, "die, hoewel zij niet strikt naar het recht tot de liturgie behoren, toch van bijzonder belang zijn en een grote waardigheid bezitten", moet men zien in een zeker noodzakelijk verband met de liturgische orde, vooral wanneer deze door het leergezag zelf zijn aangeprezen en goedgekeurd, Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 69 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 67 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de vernieuwing van de Maria-verering in liturgie en persoonlijke beleving, Marialis Cultus (2 feb 1974), 24 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen (9 apr 2002) en dit geldt in bijzondere mate voor het bidden van de rozenkrans. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de allerheiligste Rozenkrans, Rosarium Virginis Mariae (16 okt 2002) Omdat deze werken van vroomheid bovendien het christenvolk brengen zowel tot het regelmatig ontvangen van de sacramenten, vooral de Eucharistie, "als tot het overwegen van de mysteries van onze verlossing en tot het navolgen van de schitterende voorbeelden van de heiligen die in de hemel zijn, maken zij ons daarom niet zonder heilzame vrucht tot deelgenoten aan de liturgische eredienst". Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 69-78