Francis Kardinaal Arinze - 25 maart 2004
Alleen wanneer het werkelijk noodzakelijk is, dient men bij de viering van de liturgie zijn toevlucht te nemen tot de hulp van buitengewone bedienaren. Deze hulp is er immers volstrekt niet op gericht om een meer volledige deelname van de leken te bewerkstelligen, maar zij is van nature aanvullend en voorlopig. Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - Interdicasteriële Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997), 12. art. 8 § 2 Waar men bovendien uit noodzaak zijn toevlucht neemt tot taken van buitengewone bedienaren, dienen de bijzondere en dringende voorbeden te worden vermeerderd dat de Heer spoedig een priester zendt voor de dienst in de gemeenschap en overvloedig roepingen wekt voor de heilige wijdingen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Kerk leeft van de Eucharistie, Ecclesia de Eucharistia (17 apr 2003), 32