Kurt Kardinaal Koch - 10 december 2015
Aangezien God zijn verbond met zijn volk Israël heeft nooit herroepen, kunnen er geen verschillende wegen of toegangen tot Gods verlossing zijn. De theorie dat er twee verschillende wegen zouden zijn die leiden tot verlossing - het Joodse pad zonder Christus en het pad met de Christus, van wie christenen geloven dat dit Jezus van Nazareth is - zou de fundamenten van het christelijk geloof in gevaar brengen. Het belijden van de universele, en zodoende ook exclusieve heilsbemiddeling door Jezus Christus behoort tot de kern van het christelijk geloof. Zo ook de belijdenis van de ene God, de God van Israël, die zich door zijn openbaring in Jezus Christus in Jezus Christus volledig kenbaar gemaakt heeft als de God van alle volken, in zoverre dat in Hem de belofte vervuld is dat alle volken zullen bidden tot de God van Israël als de ene God. Vgl. Jes. 56, 1-8
Het document ‘Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen - Commissie voor religieuze betrekkingen met de Joden
Notitie over de juiste presentatie van de Joden en het Jodendom in prediking en catechese binnen de Rooms Katholieke Kerk (6 maart 1982)’, in 1985 gepubliceerd door de Commissie van de Heilige Stoel voor de Religieuze Relaties met de Joden, stelt dat de Kerk en het Jodendom niet kunnen worden voorgesteld als “twee parallelle wegen naar verlossing”, maar dat de Kerk “moet getuigen van Christus als de Verlosser voor allen”. Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Commissie voor religieuze betrekkingen met de Joden, Notitie over de juiste presentatie van de Joden en het Jodendom in prediking en catechese binnen de Rooms Katholieke Kerk (6 mrt 1982), 7. (No. I, 7 Het christelijke geloof belijdt dat God alle volken naar verlossing wil leiden, dat Jezus Christus de universele bemiddelaar van de verlossing is, en dat er geen “andere naam onder de hemel aan de mensheid is gegeven waardoor wij zijn gered” (Hand. 4, 12).
Vanuit de christelijke belijdenis dat er slechts één weg naar het heil kan zijn, valt echter nooit af te leiden dat de Joden zijn uitgesloten van Gods heil omdat zij niet geloven in Jezus Christus als de Messias en de Zoon van God. Een dergelijke bewering wordt niet ondersteund door de soteriologische visie van de heilige Paulus. In zijn Brief aan de Romeinen geeft deze niet alleen uiting aan zijn overtuiging dat er geen breuk kan plaatshebben in de heilsgeschiedenis, maar dat het heil van de Joden komt. Vgl. Joh. 4, 22 God heeft Israël een unieke opdracht toevertrouwd, en Hij brengt zijn mysterieuze heilsplan voor verlossing van alle volken Vgl. 1 Tim. 2, 4 niet tot vervulling zonder zijn ‘eerstgeboren zoon’ hierbij te betrekken (Ex. 4, 22). Hieruit volgt vanzelfsprekend dat Paulus in de Brief aan de Romeinen de vraag die hij zelf naar voren brengt, namelijk of God Zijn eigen volk heeft verstoten, eens en voor altijd negatief beantwoordt. Even beslist stelt hij: “Want God kent geen berouw over zijn genadegaven of zijn roeping” (Rom. 11, 29). Dat de Joden deelhebben aan de verlossing door God is theologisch onbetwistbaar, maar hoe dit mogelijk is zonder zich expliciet tot Christus te bekennen is en blijft een ondoorgrondelijk goddelijk mysterie. Het is dan ook geen toeval, dat Paulus’ soteriologische overwegingen in Romeinen 9-11 aangaande de onherroepelijke verlossing van Israël tegen de achtergrond van het Christus-mysterie, eindigen in een grootse lofprijzing: “O, onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” (Rom. 11, 33). Bernardus van Clairvaux H. Bernardus van Clairvaux, Over de overwegingen, De considerationes. III/I,3 zegt dat voor de Joden “een bepaald moment in de tijd is vastgesteld dat niet voorzien kan worden”
Een ander zwaartepunt voor katholieken moet de zeer complexe theologische vraag blijven hoe het christelijk geloof in de universele heilbrengende betekenis van Jezus Christus op coherente wijze gecombineerd kan worden met de even duidelijke geloofsuitspraak dat God zijn verbond met Israël nooit heeft herroepen. De Kerk gelooft dat Christus de Verlosser van allen is. Er kunnen dus geen twee wegen naar verlossing bestaan, aangezien Christus ook de Verlosser van de Joden is en niet alleen van de heidenen. Hier stoten we op het mysterie van Gods handelen, dat geen kwestie is van missionaire inspanningen om Joden te bekeren, maar veeleer van de verwachting dat de Heer het uur zal verwerkelijken waarin allen verenigd zullen worden en “alle volken de Heer eenstemmig zullen aanroepen en ‘Hem schouder aan schouder zullendienen’”. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4
De Verklaring van het Tweede Vaticaans Concilie over het Jodendom, dat wil zeggen het vierde artikel van ‘2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965)’, staat binnen een uitgesproken theologisch kader betreffende de universaliteit van verlossing in Jezus Christus en Gods niet-herroepen verbond met Israël. Dit betekent echter niet dat alle theologische vragen die opkomen in de relatie tussen christendom en Jodendom in de tekst worden beantwoord. Deze vragen werden in de Verklaring ingeleid, maar behoeven verdere theologische reflectie. Uiteraard bestonden er hiervoor ook al belangrijke teksten van het leergezag die zich richtten op Jodendom, maar 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) biedt het eerste theologische overzicht op de relatie van de Katholieke Kerk met de Joden.
Omdat het een belangrijke theologische doorbraak was, is de Concilietekst over-geïnterpreteerd en zijn er zaken in gelezen die er in feite niet in stonden. Een belangrijk voorbeeld van over-interpretatie is het volgende: dat het verbond dat God met zijn volk Israël had gesloten altijd voortduurt en nooit ongeldig wordt. Hoewel deze uitspraak waar is, wordt hij in ‘2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965)’ niet expliciet uitgedrukt. Deze uitspraak werd, in volle helderheid, pas door de heilige paus Johannes Paulus II gedaan. Tijdens een ontmoeting met Joodse vertegenwoordigers in Mainz op 17 november 1980 stelde hij dat het Oude Verbond nooit door God was herroepen: “De eerste dimensie van deze dialoog, dat wil zeggen de ontmoeting tussen het volk van God uit het Oude Verbond - dat door hem nooit is herroepen - en die van het Nieuwe Verbond, is tegelijk een dialoog binnen onze Kerk, namelijk, tussen het eerste en het tweede deel van de Bijbel”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Mainz, Tot vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in West-Duitsland (17 nov 1980), 3 Dezelfde overtuiging is ook vastgelegd in de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) in 1993: “Het Oude Verbond is nooit herroepen”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 121