H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 1994
Het gezin zelf is altijd beschouwd als de eerste en fundamentele uitdrukking van de sociale natuur van de mens. Deze opvatting is op de dag van vandaag in wezen niet veranderd. In onze dagen geeft men er de voorkeur aan te benadrukken, hoe groot in het gezin, dat de kleinste en meest oorspronkelijke menselijke gemeenschap is, de bijdrage van man en vrouw is. Het gezin is immers een gemeenschap van personen, voor wie de eigen wijze van bestaan en samenleven gemeenschap is: communio personarum. Ook hier komt weer naar voren, hoezeer het gezin, met behoud van de absolute transcendentie van de Schepper ten opzichte van het schepsel, verwijst naar het goddelijke 'Wij' als model. Alleen personen zijn in staat 'in gemeenschap' te bestaan. Het gezin begint bij de huwelijksgemeenschap, die het Tweede Vaticaans Concilie kwalificeert als een "verbond" waardoor de echtgenoten "zich wederzijds geven en ontvangen".
Het boek Genesis stelt ons voor deze waarheid open, wanneer het met verwijzing naar het vormen van het gezin door middel van het huwelijk zegt:
"Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden" (Gen. 2, 24).
In het Evangelie herhaalt Christus, in polemiek met de Farizeeën, dezelfde woorden en Hij voegt eraan toe:
"Zo zijn zij dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn. Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden" (Mt. 19, 6).
Hij openbaart opnieuw de normatieve inhoud van een feit dat "aanvankelijk" (Mt. 19, 8) bestaat en dat altijd een dergelijke inhoud in zich bewaart. Indien de Meester het 'nu' bevestigt, dan doet Hij dat om op de drempel van het Nieuwe Verbond de onontbindbaarheid van het huwelijk als fundament van het gemeenschappelijk welzijn van het gezin op ondubbelzinnige wijze duidelijk te maken.
Wanneer wij samen met de apostel Paulus de knieën buigen voor de Vader, naar wie alle vaderschap en moederschap genoemd wordt Vgl. Ef. 3, 14-15 , dan worden wij ons ervan bewust dat het ouder-zijn een gebeuren is waardoor het gezin, dat reeds gevormd is met de huwelijksovereenkomst, "in volledige en specifieke zin" verwezenlijkt wordt. Moederschap impliceert noodzakelijkerwijze vaderschap en, omgekeerd, impliceert vaderschap noodzakelijkerwijze moederschap: het is de vrucht van de dualiteit die door de Schepper 'vanaf het begin' aan het menselijk wezen gegeven is.
Ik heb tot nu toe het begrip gemeenschap in tweeledige, maar niet identieke zin gebruikt: in het eerste geval gaat het om de persoonlijke relatie tussen het 'ik' en het 'gij'. In het tweede geval gaat het begrip gemeenschap dit schema te boven en ontwikkelt het zich in de richting van 'maatschappij', 'wij'. Het gezin is daarom als gemeenschap van personen de eerste menselijke 'maatschappij'. Zij ontstaat wanneer de huwelijksovereenkomst tot stand komt, die de gehuwden openstelt voor een duurzame gemeenschap van liefde en leven en volledig en op specifieke wijze haar vervulling vindt in het voortbrengen van kinderen: de gemeenschap van de gehuwden maakt een begin met de 'gemeenschap' van het gezin. De 'gemeenschap' van het gezin is ten diepste doortrokken van wat het eigenlijke wezen is van de 'gemeenschap'. Kan er op menselijk vlak sprake zijn van een andere 'gemeenschap' die te vergelijken is met de gemeenschap die ontstaat tussen een moeder en haar zoon, die zij eerst in haar schoot gedragen heeft en vervolgens het levenslicht heeft doen zien?
In een gezin dat zo tot stand is gekomen, wordt een nieuwe eenheid zichtbaar, waarbinnen de verhouding van 'gemeenschap' tussen de ouders een volledige vervulling vindt. De ervaring leert dat een dergelijke vervulling ook een taak en een uitdaging inhoudt. De taak verplicht de gehuwden tot het verwezenlijken van hun oorspronkelijke verbond. De door hen voortgebrachte kinderen zouden - en dit is de uitdaging - een dergelijke overeenkomst moeten bestendigen: zij verrijken en verdiepen de huwelijksgemeenschap van vader en moeder. Wanneer dit niet gebeurt, dient men zich af te vragen, of het egoïsme, dat op grond van de neiging van de mens tot het kwade ook in de liefde van man en vrouw schuilt, niet sterker is dan deze liefde. De gehuwden dienen zich hiervan terdege rekenschap te geven. Zij moeten vanaf het begin hun gedachten en hun harten op die God gericht houden "naar wie alle vaderschap genoemd wordt", opdat hun vader- en moederschap uit die bron de kracht putten om zich voortdurend in de liefde te vernieuwen.
Vader- en moederschap zijn in zichzelf een bijzondere bevestiging van de liefde; zij maken het mogelijk de oorspronkelijke omvang en diepte van de liefde te ontdekken. Dit gebeurt echter niet automatisch. Het is veeleer een opdracht die aan beiden, aan man en vrouw, toevertrouwd is. In hun leven zijn het vaderschap en het moederschap zo 'iets nieuws' en een zo grote rijkdom dat men dit alleen 'met eerbied' kan benaderen.
De ervaring leert dat de menselijke liefde, omdat die van nature gericht is op het vaderschap- en het moederschap, soms getroffen wordt door een diepgaande crisis en daardoor ernstig bedreigd wordt. In dergelijke gevallen zal men moeten overwegen zijn toevlucht te nemen tot de dienstverlening, zoals die door huwelijks- en gezinsadviseurs geboden wordt: door hun bemiddeling is het mogelijk onder meer gebruik te maken van de hulp van in deze problematiek gespecialiseerde psychologen en psychotherapeuten. Men mag echter niet vergeten dat de woorden van de apostel Paulus: "Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader, naar wie alle vaderschap in de hemel en op aarde genoemd wordt", hun geldigheid altijd behouden. Het huwelijk, het sacrament van het huwelijk, is een verbond in liefde van personen. En de liefde kan alleen maar verdiept en beschermd worden door de liefde, die liefde die "in ons hart is uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken" (Rom. 5, 5). Zou het gebed in het Jaar van het Gezin zich dan niet moeten richten op het cruciale en beslissende punt waar de echtelijke liefde overgaat in het ouderschap en daardoor in het vaderschap en het moederschap? Is het dan niet uitgerekend zo, dat de "uitstorting van de genade van de Heilige Geest", aangeroepen in de liturgische viering van het sacrament van het huwelijk, onmisbaar wordt?
De apostel Paulus smeekt de Vader hierom, de knieën buigend, wanneer hij zegt: "Moge Hij u ... geven dat uw diepste wezen machtig door zijn Geest wordt gesterkt" (Ef. 3, 16). Deze "sterkte in het diepste wezen van de mens" is noodzakelijk in het gezinsleven, vooral op kritieke ogenblikken, wanneer namelijk de liefde die in de liturgische ritus van de wederzijdse instemming met het huwelijk tot uitdrukking wordt gebracht met de woorden: "Ik beloof je altijd trouw te blijven ... al de dagen van ons leven", geroepen wordt een moeilijke beproeving te doorstaan.