H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 1994
Het gezin is een gemeenschap van personen en de kleinste sociale eenheid. Als zodanig is het een fundamentele instelling voor het leven van iedere samenleving.
Wat verwacht het gezin als instelling van de samenleving? Op de eerste plaats erkenning van zijn identiteit en aanvaarding van zijn status als subject in die samenleving. Deze "sociale subjectiviteit" hangt samen met de eigen identiteit van huwelijk en gezin.
Het huwelijk, dat het gezin als instelling schraagt, komt tot stand door het verbond "waardoor man en vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen, die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen." Alleen zo'n verbintenis kan als "huwelijk" in de samenleving worden erkend en goedgekeurd. Andere interpersoonlijke relaties, die niet voldoen aan bovengenoemde voorwaarden, kunnen niet erkend worden, in weerwil van zekere groeiende tendensen, die een ernstige bedreiging vormen voor de toekomst van het gezin en van de samenleving zelf.
Geen enkele menselijke samenleving kan zich veroorloven overdreven tolerant te zijn waar het fundamentele kwesties met betrekking tot huwelijk en gezin betreft! Overdreven morele tolerantie moet de authentieke vereisten van vrede en gemeenschap onder de mensen wel schaden. Het is dus zeer begrijpelijk dat de Kerk de identiteit van het gezin krachtig verdedigt, en verantwoordelijke individuen en instellingen, niet op de laatste plaats politieke leiders en internationale organisaties, aanmoedigt niet te zwichten voor de bekoring van een oppervlakkige en valse moderniteit.
Als een gemeenschap van liefde en leven is het gezin een stevig gevestigde sociale realiteit. Het is ook op geheel eigen wijze een soevereine samenleving, ofschoon in bepaalde opzichten wel afhankelijk. Deze bevestiging van de soevereiniteit van het gezin als instelling en de erkenning van de verschillende manieren waarop het afhankelijk is, brengt ons vanzelf op het onderwerp van de rechten van het gezin. Hierover gaf de Heilige Stoel in 1983 het Pauselijke Raad voor het Gezin
Handvest van de Rechten van het gezin
(22 oktober 1983) uit, een document dat vandaag de dag nog niets aan actualiteit heeft ingeboet.
De rechten van het gezin zijn nauw verbonden met de rechten van de persoon; als het gezin in feite een gemeenschap van personen is, zal de zelfverwerkelijking ervan in hoge mate afhangen van de juiste toepassing van de rechten van de leden. Sommige van die rechten hebben rechtstreeks betrekking op het gezin, zoals het recht van de ouders op verantwoorde voortplanting en op de opvoeding van de kinderen. Andere rechten van de mens hebben slechts zijdelings betrekking op de gezinseenheid; hiervan zijn vooral het recht op eigendom, speciaal op wat men gezinseigendom noemt, en het recht op werk belangrijk.
Maar de rechten van het gezin bestaan niet enkel uit de totale som van de rechten van iedere persoon, daar het gezin veel meer is dan de som van de individuele leden. Het is een gemeenschap van ouders en kinderen, en soms een gemeenschap van meerdere generaties. Zijn "status van subject", die gegrondvest is in Gods plan, vormt de reden voor bepaalde eigen en specifieke rechten en vereist die ook. Het Pauselijke Raad voor het Gezin
Handvest van de Rechten van het gezin
(22 oktober 1983), op basis van de bovengenoemde morele beginselen, bevestigt het bestaan van het gezin als instelling in de sociale en juridische orde van de "grotere" samenleving - van het volk, van de staat en van internationale gemeenschappen. Elk van deze "grotere" samenlevingen wordt op zijn minst indirect bepaald door het bestaan van het gezin. Bijgevolg is het bepalen van de rechten en plichten van de "grotere" samenleving met betrekking tot het gezin een zeer belangrijke en zelfs essentiële kwestie.
Op de eerste plaats bestaat er een welhaast organische band tussen het gezin en het volk. Natuurlijk kunnen we niet altijd spreken van een natie of volk in de eigenlijke betekenis. Er bestaan nog etnische groepen die, zonder dat ze als echte naties beschouwd kunnen worden, wel tot op zekere hoogte de functie van een "grotere" samenleving vervullen. In beide gevallen is de band van het gezin met de etnische groep of de natie vooral gebaseerd op deelname aan de cultuur. In een bepaalde zin brengen ouders ook kinderen voort voor het volk, zodat zij daar lid van kunnen zijn en delen in de historische en culturele erfenis. Vanaf het prille begin wordt de identiteit van het gezin tot op zekere hoogte bepaald door de identiteit van het volk waartoe het behoort.
Door te delen in de culturele erfenis van een volk, draagt het gezin bij tot die specifieke soevereiniteit, die haar oorsprong heeft in een aparte cultuur en taal. Ik heb H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
De algehele menselijkheid van de mens komt tot uitdrukking in de cultuur
Tot de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO), Parijs
(2 juni 1980), en ben er, gegeven het onbetwistbare belang ervan, dikwijls op terug gekomen. Ieder gezin verwezenlijkt zijn geestelijke soevereiniteit door middel van cultuur en taal, evenals dat bij de volkeren het geval is. Als dat niet zo was, zou het heel moeilijk zijn veel van de gebeurtenissen in de geschiedenis van de volkeren, en speciaal in Europa, te verklaren. Uit deze gebeurtenissen, van vroeger en nu, inspirerend of pijnlijk, eervol of vernederend, blijkt duidelijk hoezeer het gezin organisch samenhangt met het volk, en het volk met het gezin.
De band van de staat met het gezin is enigszins vergelijkbaar en tegelijkertijd niet vergelijkbaar met de band tussen volk en gezin. De staat verschilt in feite van het volk en heeft een minder "gezinsachtige" structuur, omdat hij georganiseerd is volgens een politiek systeem en op meer "bureaucratische" wijze. Niettemin heeft het staatsapparaat ook, in zekere zin, een eigen ziel, in die zin dat het beantwoordt aan zijn eigenheid als "politieke gemeenschap", wettelijk gericht op het algemeen welzijn. Er is een nauwe band tussen deze "ziel" en het gezin, dat met de staat verbonden is juist op grond van het subsidiariteitsbeginsel. Het gezin is een sociale werkelijkheid, die niet de onmiddellijke beschikking heeft over alle middelen die nodig zijn om de eigen doeleinden te bereiken, ook niet waar het de scholing en opvoeding van de kinderen betreft. Zo wordt de staat opgeroepen zijn rol te spelen in overeenstemming met het boven genoemde beginsel. Waar het gezin zichzelf voldoende kan redden, moet het aan zichzelf worden overgelaten; een overdreven opdringerigheid van de kant van de staat zou nadelig blijken, om nog maar te zwijgen over het gebrek aan verschuldigde eerbied, en zou een openlijke schending betekenen van de rechten van het gezin. Alleen onder die omstandigheden waar het gezin zichzelf niet echt kan redden, heeft de staat het echt en te plicht tussenbeide te komen.
Afgezien van opvoeding en scholing op alle niveaus, kan hulp van de staat - waarbij particulier initiatief overigens zeker niet uitgesloten mag worden - tot uiting komen in instellingen voor het veilig stellen van het leven en de gezondheid van de burgers, en in het bijzonder voor sociale voorzieningen voor werknemers. Werkloosheid is tegenwoordig een van de ernstigste bedreigingen van het gezinsleven en terecht een zaak van voortdurende zorg voor elke samenleving. Dit probleem vormt een uitdaging voor het politieke leven van iedere staat en een terrein van zorgvuldige studie in de sociale leer van de Kerk. Het is daarom heel hard nodig dat men op de proppen komt met moedige oplossingen, waarbij verder gekeken wordt dan de grenzen van het eigen land, en rekening wordt gehouden met de vele gezinnen waarvoor werkloosheid betekent dat mensen onder omstandigheden van tragische armoede leven.
Als we spreken over betaald werk met betrekking tot het gezin, is het passend te benadrukken hoe belangrijk en zwaar het werk is dat vrouwen binnen de gezinseenheid verrichten: dit werk moet erkend en in hoge mate gewaardeerd worden.
De "inspanning" van een vrouw die een kind ter wereld heeft gebracht, het voedt en verzorgt en zich wijdt aan de opvoeding ervan, zeker tijdens de eerste jaren, is zo groot dat deze de vergelijking met ieder professioneel werk kan doorstaan. Dit zou duidelijk gezegd en verdedigd moeten worden, net als in het geval van al het andere arbeidsrecht. Gegeven het zware werk dat het moederschap met zich mee brengt, zou het erkend moeten worden als recht gevend op financiële vergoeding, tenminste gelijk aan die voor andere soorten werk die worden ondernomen om het gezin te ondersteunen in deze kwetsbare fase van het bestaan.
Alles zou in het werk moeten worden gesteld om het gezin erkend te krijgen als de allereerste en in zekere zin "soevereine" samenleving! Die soevereiniteit van het gezin is essentieel voor het welzijn van de maatschappij. Een waarlijk soeverein en geestelijk sterk volk is altijd opgebouwd uit sterke gezinnen, die hun roeping en zending in de geschiedenis beseffen. Het gezin vormt de kern van de samenleving met al haar problemen en taken. Als het gezin wordt teruggedrongen naar een ondergeschikte of tweederangs rol en uitgesloten van een rechtmatige positie in de samenleving, zal ernstige schade worden berokkend aan de ware groei van de maatschappij als geheel.