H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 1994
Wanneer het Concilie zegt dat de mens het enige schepsel is op aarde dat door God om zichzelf gewild is, dan voegt het daar onmiddellijk aan toe dat hij "zichzelf alleen volledig kan vinden door een oprechte gave van zichzelf". Dit zou een tegenstrijdigheid kunnen lijken, maar dat is het in het geheel niet. Het is veeleer de grote en wonderlijke paradox van het menselijk bestaan: een bestaan dat geroepen is de waarheid in liefde te dienen. De liefde zorgt ervoor dat de mens zich verwezenlijkt door de oprechte gave van zichzelf: liefhebben betekent het geven en ontvangen wat men niet kan kopen of kan verkopen, maar alleen vrijwillig over en weer kan schenken.
De gave van de persoon moet duurzaam en onherroepelijk zijn. De onontbindbaarheid van het huwelijk komt allereerst voort uit het wezen van deze gave: een gave van persoon tot persoon. In dit wederzijds zich aan-elkaar-schenken wordt het huwelijkskarakter van de liefde zichtbaar. In de huwelijksbelofte noemen de pas gehuwden elkaar bij de eigen naam: "Ik ... aanvaard je ... als mijn vrouw (als mijn man) en ik beloof je trouw te blijven ... al de dagen van ons leven." Een dergelijke gave verplicht op een veel sterkere en diepere wijze dan alles wat op welke manier of voor welke prijs dan ook "gekocht" kan worden. Door hun knieën voor de Vader te buigen, van wie ieder vaderschap en moederschap komt, worden de toekomstige ouders zich ervan bewust 'verlost' te zijn. Zij zijn immers gekocht tegen een hoge prijs, de prijs van de meest oprechte gave, het bloed van Christus, waaraan zij door middel van het sacrament deelhebben. Liturgische bekroning van de huwelijksritus is de eucharistie-offer van het' gegeven lichaam' en het 'vergoten bloed' - die in de belofte van de gehuwden in zekere zin tot uitdrukking komt.
Wanneer man en vrouw zich in het huwelijk aan elkaar geven en elkaar ontvangen in de eenheid van "één vlees", dan treedt de logica van de oprechte gave binnen in hun leven. Zonder deze logica zou het huwelijk leeg zijn, terwijl de gemeenschap van personen, gebouwd op deze logica, gemeenschap van ouders wordt. Wanneer zij het leven aan een kind doorgeven, dan wordt er een nieuw menselijk 'gij' aan de kring van het 'wij' van de echtgenoten toegevoegd, een persoon die zij met een nieuwe naam zullen noemen "onze zoon ... ; onze dochter ... ". "Door Jahwe's gunst heb ik een mannelijk kind voortgebracht" (Gen. 4, 1), zegt Eva, de eerste vrouw in de geschiedenis: een menselijk wezen, dat eerst gedurende negen maanden verwacht wordt en dan' getoond' aan ouders, broers en zusters. Het proces van de conceptie en de ontwikkeling in de moederschoot, de bevalling, de geboorte dient ertoe om als het ware een geschikte ruimte te creëren waarbinnen het nieuwe schepsel zich 'als gave' kan manifesteren: het is immers vanaf het begin 'een gave'. Zou dit broze en weerloze wezen, dat in alles van zijn ouders afhankelijk en volledig aan hen toevertrouwd is, anders genoemd kunnen worden? De pasgeborene geeft zich aan zijn ouders door het feit alleen al dat hij tot bestaan komt. Zijn bestaan is al een gave, de eerste gave van de Schepper aan het schepsel.
In de pasgeborene wordt het algemeen welzijn van het gezin verwezenlijkt. Zoals het algemeen welzijn van de gehuwden zijn vervulling vindt in de huwelijksliefde, die bereid is, het nieuwe leven te schenken en te aanvaarden, zo wordt het gemeenschappelijk welzijn van het gezin verwezenlijkt door middel van dezelfde huwelijksliefde die geconcretiseerd wordt in de pasgeborene. In de genealogie van de persoon staat de genealogie van het gezin geschreven, voor het nageslacht bewaard door middel van de aantekeningen in de doopregisters, ook al zijn deze aantekeningen alleen maar het maatschappelijk gevolg van het feit dat de moeder een "kindje ter wereld heeft gebracht" (Joh. 16, 21).
Maar is het vervolgens waar dat het nieuwe menselijke leven een gave is voor de ouders? Een gave voor de maatschappij? Niets schijnt hier blijkbaar op te wijzen. De geboorte van een mens lijkt soms een simpel statistisch gegeven, dat - zoals vele andere - geregistreerd is in de demografische cijfers. Zeker, de geboorte van een kind betekent voor de ouders verdere inspanningen, nieuwe economische lasten, andere praktische omstandigheden: allereerst redenen die hen in de verleiding kunnen brengen geen andere geboorte meer te wensen. In sommige sociale en culturele milieus wordt die verleiding vervolgens steeds sterker. Is een kind dan geen gave? Komt het dan alleen maar om te nemen en niet om te geven? Ziehier enkele verontrustende problemen waar de mens van vandaag probeert uit te komen. Een kind komt ruimte in beslag nemen, terwijl er in de wereld steeds minder ruimte schijnt te zijn. Maar is het werkelijk waar dat het kind het gezin en de maatschappij niets brengt? Is het misschien niet een 'deeltje' van dat algemene welzijn, zonder hetwelk menselijke gemeenschappen uit elkaar vallen en dreigen uit te sterven? Hoe kan men dit ontkennen? Het kind maakt van zichzelf een gave voor broers, zusters, ouders, het hele gezin. Zijn leven wordt een gave voor de gevers van het leven zelf, die de tegenwoordigheid van het kind, zijn deelname aan hun bestaan, zijn bijdrage aan hun algemeen welzijn en aan de gemeenschap van het gezin onmogelijk niet kunnen voelen. Dit is een waarheid die in haar eenvoud en diepte voor de hand ligt, ondanks de complexiteit en ook de eventuele pathologie, van de psychologische structuur van bepaalde personen. Het gemeenschappelijk welzijn van de gehele maatschappij is in de mens gelegen, die - zoals reeds werd vermeld - "de weg van de kerk is". Hij is vooral "Gods heerlijkheid": "Gloria Dei vivens homo" overeenkomstig het bekende gezegde van Ireneüs dat ook als volgt vertaald zou kunnen worden: "Gods heerlijkheid is het dat de mens leeft." Men zou kunnen zeggen dat wij hier te maken hebben met de meest verheven definitie van de mens: de heerlijkheid van God is het algemeen welzijn van alles wat bestaat: het algemeen welzijn van het menselijk geslacht.
Ja!De mens is een algemeen welzijn: het algemeen welzijn van het gezin en de mensheid, van de afzonderlijke groepen en de veelvormige maatschappelijke structuren. Men dient hier echter een belangrijk onderscheid te maken in gradatie en modaliteit: de mens is bijvoorbeeld algemeen welzijn voor de natie, waartoe hij behoort en voor de staat waarvan hij burger is; maar hij is het op een veel meer concrete, unieke en onherhaalbare wijze voor zijn gezin: hij is het niet alleen als individu dat deel uitmaakt van de menigte mensen, maar ook als 'deze mens'. God de Schepper roept hem tot het bestaan 'om zichzelf' en, wanneer de mens ter wereld komt, begint in het gezin zijn 'grote avontuur', de avonturen van het leven. "Deze mens" heeft in ieder geval recht op een eigen bevestiging op grond van zijn menselijke waardigheid. Het is juist deze waardigheid die iemand een plaats geeft onder de mensen, en vooral in het gezin. Het gezin is immers - meer dan iedere andere menselijke realiteit - de omgeving waarin de mens 'om zichzelf' kan bestaan door de oprechte gave van zichzelf.
Daarom blijft het gezin een maatschappelijke instelling, die men niet kan en mag vervangen: het is "het heiligdom van het leven" .
Vervolgens is het feit dat er een mens gaat geboren worden, dat er "een kindje ter wereld" is gebracht (Joh. 16, 21), een teken van Pasen. Jezus spreekt voor zijn lijden en dood hierover vaak met zijn leerlingen, zoals de evangelist Johannes vertelt: Hij vergelijkt dan de droefenis om zijn heengaan met het lijden van een vrouw die gaat baren: "Wanneer de vrouw gaat baren is zij bedroefd (dat wil zeggen lijdt zij) omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kindje ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan de pijn, van blijdschap dat er een mens ter wereld is gekomen" (Joh. 16, 21). Het 'uur' van de dood van Christus Vgl. Joh. 13, 1 wordt hier vergeleken met het 'uur' van de vrouw in barensnood; de geboorte van een nieuwe mens vindt haar exacte tegenhanger in de overwinning van het leven op de dood, bewerkt door de verrijzenis van de Heer. Deze vergelijking leent zich voor verschillende overwegingen. Zoals de verrijzenis van Christus de manifestatie van het leven over de drempel van de dood heen is, zo is ook de geboorte van een kind een manifestatie van het leven, dat altijd bestemd is door middel van Christus te komen tot de 'volheid van leven' die in God zelf is: "Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed" (Joh. 10, 10). Hierin wordt de ware betekenis van de uitdrukking van Ireneüs "Gloria Dei vivens homo" in haar diepste zin onthuld.
Het is de evangelische waarheid van de gave van zichzelf zonder welke de mens zichzelf niet 'ten volle kan vinden', die het mogelijk maakt te beoordelen, hoe diep deze 'oprechte gave' geworteld is in de gave van God Schepper en Verlosser, in de 'genade van de Heilige Geest', van wie de celebrant bij de huwelijksritus de 'uitstorting' afgesmeekt over de gehuwden. Zonder deze 'uitstorting' zou het werkelijk moeilijk zijn dit alles te begrijpen en als roeping van de mens te vervullen. En toch zijn er zeer velen die dit aanvoelen! Zeer veel mannen en vrouwen maken zich deze waarheid eigen, omdat zij gaan inzien dat zij alleen hierin "de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6) ontmoeten. Zonder deze waarheid kan het leven van de gehuwden en van het gezin geen volledige menselijke betekenis krijgen.
Daarom laat de Kerk nooit na deze waarheid te onderrichten en hiervan te getuigen. Ook al toont de kerk een moederlijk begrip voor de niet geringe, complexe crisis-situaties waarin de gezinnen verwikkeld zijn, alsook voor de morele broosheid van ieder menselijk wezen, zij is ervan overtuigd dat zij absoluut trouw moet blijven aan de waarheid over de menselijke liefde: anders zou zij zichzelf verraden. Afwijken van deze heilzame waarheid zou immers betekenen het "innerlijk oog" (Ef. 1, 18) sluiten, dat altijd open moet blijven voor het licht waarmee het evangelie de menselijke aangelegenheden verlicht. Vgl. 2 Tim. 1, 10 Het zich bewust zijn van die oprechte gave van zichzelf, waardoor de mens 'zichzelf vindt', moet voortdurend opnieuw geconsolideerd en gegarandeerd worden tegenover het vele verzet dat de kerk ontmoet van de kant van de begunstigers van een valse beschaving van de vooruitgang. Het gezin is altijd de uitdrukking van een nieuwe dimensie van het welzijn voor de mensen en brengt daardoor een nieuwe verantwoordelijkheid voort. Het betreft de verantwoordelijkheid voor dat bijzondere gemeenschappelijke welzijn waarin het welzijn van de mens ligt opgesloten: van ieder lid van de gemeenschap van het gezin; zeer zeker een welzijn dat 'moeilijk' is (bonum arduum), maar aantrekkelijk.