H. Paus Johannes Paulus II - 26 januari 1984
Ik ben zeer verheugd bij de traditionele gelegenheid van de opening van het juridische jaar de hele familie van uw rechtbank te ontmoeten: de auditores, officialen en medewerkers van de Romeinse Rota.
Ik dank de monseigneur deken voor zijn hoffelijke.woorden, uitdrukking van de diepe aanhankelijkheid aan en oprechte gemeenschap met de opvolger van Petrus van heel uw rechtbank en ik begroet hartelijk alle prelaten auditores, officialen, advocaten en studenten van de Rota-cursus.
Deze steeds terugkerende, plechtige opening van het juridische jaar geeft mij de gelegenheid opnieuw mijn achting voor u uit te spreken en u te zeggen hoe groot mijn dankbaarheid is voor de waardevolle arbeid die u met prijzenswaardige ijver verricht in naam en opdracht van deze Apostolische Stoel.
Uw zeer edele ambt om de waarheid te dienen in de rechtvaardigheid ziet zich bevestigd door de roemrijke tradities van deze rechtbank, waaraan uw ijver en de algemeen erkende deskundigheid beantwoorden waarmee u uw delicate dienst verricht.
Onze ontmoeting van dit jaar wordt gekenmerkt door een feit met bijzondere kerkelijke consequenties, dat ons als het ware het onderwerp oplegt. Ongeveer twee maanden geleden is de nieuwe Codex van het kerkelijk recht die op 25 januari van het vorig jaar werd afgekondigd, van kracht geworden. Als vrucht van langdurige, geduldige en nauwgezette arbeid, verrijkt door verschillende raadplegingen van het episcopaat die er een bijzondere kenmerk van collegialiteit aan hebben gegeven, is hij een gezaghebbende gids voor de toepassing van het Tweede Vaticaans Concilie en zou zelfs, zoals ik bij een andere gelegenheid heb gezegd, beschouwd kunnen worden als het laatste conciliedocument. 1 Bij de afkondiging ervan heb ik de wens geuit dat hij 'efficax instrumentum evadat, cuius ope Ecclesia valeat se ipsam perficere secundum Concilii Vaticani II spiritum, ac magis magisque parem se praebeat salutifero suo muneri in hoc mundo exsequendo' (een werkzaam middel blijkt voor de Kerk om zich te vervolmaken volgens de geest van het Tweede Vaticaans Concilie en haar heilzame taak in deze wereld te vervullen). H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie, Promulgatie van de Codes Iuris Canonici, Sacrae Disciplinae Leges (25 jan 1983)
De verwezenlijking van deze wens mijnerzijds hangt grotendeels af van de wijze waarop het nieuwe kerkelijk recht ontvangen en geëerbiedigd wordt. Mijn vereerde voorganger Paulus VI heeft in zijn toespraak tot het Internationaal congres van canonisten reeds gezegd: 'Verumtamen addamus oportet, fore ut fructus praestantissimi canonicorum legum recognitarum illo tempore et illo tantum modo percipiantur, quibus leges Ecclesiae convictui et societati Populi Dei revera inserantur. Hoc enim nisi fieret, si leges ecclesiasticae, quamvis accuratissime conscriptae et rectissime dispositae, in hominum usu et consuetudine ignorarentur, aut vocarentur in controversiam, aut respuerentur, vanae, pro dolor, inertes et salubri efficacitate destitutae manerent; atque adeo impulsio ad renovationem, nisi in usu niteretur, ad quem leges essent deductae, infirmaretur vel esset fortasse fluxa et evanida ac procul dubia minus sincera et certa' (Wij dienen hier echter nog aan toe te voegen, dat de vernieuwing van de canonieke wetgeving slechts kostbare vruchten zal dragen, wanneer en naar mate de wetten van de Kerk daadwerkelijk ingang vinden in de levende gemeenschap van het volk van God. Want als dit niet zou gebeuren, als de kerkelijke wetten zeer nauwkeurig zouden worden omschreven en op zeer juiste wijze zouden worden geordend, maar vreemd zouden blijven aan de levensgewoonten van de mensen, in twijfel zouden worden getrokken of zouden worden verworpen, dan zouden ze helaas zinloos, steriel en zonder uitwerking blijven; en als de drang naar vernieuwing niet door de toepassing van de wetten zou worden ondersteund, zou hij verzwakken of misschien wegkwijnen en ongetwijfeld minder oprecht en zeker zijn). H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het tweede internationale congres van canonisten (25 mei 1968), 3
De afkondiging en het van kracht worden van de nieuwe Codex van het kerkelijk recht betreffen de hele Kerk, natuurlijk in verschillende mate, al naar gelang de juridische conditie en vooral naar gelang de verschillende taken en functies.
Tot u, rechters van de Rota sprekend zou ik graag enkele opmerkingen willen maken over de rol en de bijzondere verantwoordelijkheid die u hebt in de kerkelijke taak, in het licht van wat de nieuwe wet van de Kerk op dit punt vaststelt.
Uw bediening van 'dicere ius' (recht spreken) plaatst u institutioneel gezien in een nauwe en diepgaande relatie met de wet, waarvan de voorschriften u moeten inspireren en waaraan u uitspraken moeten beantwoorden. U bent de dienaren van de wet en, zoals ik u bij een andere gelegenheid, Cicero aanhalend heb gezegd, bent u de wet zelf die spreekt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de rechtbank van de heilige Rota bij aanvang van het werkjaar, Het zoeken van de waarheid als hoogste norm van rechtvaardigheid (4 feb 1980), 8 Staat u mij nu toe enkele andere elementen te benadrukken die uw houding ten opzichte van de wet moeten kenmerken.
Allereerst een bijzondere ijver om de nieuwe wet evenredig te kennen. Op het delicate moment waarop een uitspraak wordt gedaan die zeer diepgaande gevolgen kan hebben voor het leven en het lot van de mensen, heeft u altijd twee soorten factoren voor ogen die verschillend van aard zijn maar die in uw uitspraak de ideale en wijze verbinding moeten vinden: het factum (feit) en het ius (recht). De 'feiten' die zorgvuldig tijdens de fase van het vooronderzoek bijeen zijn gebracht en die u gewetensvol moet overdenken en onderzoeken waarbij u, indien nodig, tot in de verborgen diepten van de menselijke psyche afdaalt; en het ius, dat u de ideale maatstaf of norm van onderscheid verschaft dat in de waardering van de feiten moet worden aangelegd. Dit ius dat u tot gids zal zijn door u zekere parameters te bieden, is de nieuwe Codex van het kerkelijk recht. U moet hem beheersen, niet alleen het deel dat speciaal gewijd is aan de processen en huwelijkskwesties waarmee u zo vertrouwd bent maar in zijn geheel, zodat u er de volledige kennis van bezit, als magistraten, dat wil zeggen als meesters van de wet die u bent.
Deze kennis veronderstelt een ijverige, wetenschappelijke, diepgaande bestudering die geen genoegen neemt met het opmerken van eventuele variaties vergeleken met de vroegere wet of met het vaststellen van de zuiver letterlijke of filologische betekenis, maar die het risico neemt ook de mens legislatoris (bedoeling van de wetgever) te beschouwen, en de ratio legis (strekking van de wet) zodat u een algehele kijk hebt die het u mogelijk maakt in de geest van de nieuwe wet door te dringen. Want daarom gaat het in feite: de codex is een nieuwe wet en moet op de allereerste plaats worden gewaardeerd vanuit het oogpunt van het Tweede Vaticaans Concilie waarmee ze ten volle in overeenstemming heeft willen zijn.
Op de kennis volgt praktisch spontaan de trouw die, zoals ik tijdens de reeds aangehaalde toespraak heb gezegd, de eerste en belangrijkste verplichting is van de rechter ten opzichte van de wet. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de rechtbank van de heilige Rota bij aanvang van het werkjaar, Het zoeken van de waarheid als hoogste norm van rechtvaardigheid (4 feb 1980), 8
De trouw is allereerst de eerlijke, oprechte en onvoorwaardelijke aanvaarding van de wettelijk afgekondigde wet die op haar beurt moet worden gezien als de weloverwogen uitdrukking van de door Christus aan de Kerk toevertrouwde munus regendi (bestuursambt) en dus als de concrete manifestatie van Gods wil.
Een dergelijke aanbeveling van trouw aan het adres van personen zoals u die niet alleen uitstekende beoefenaren van het recht zijn maar ook dankzij opleiding en beroep een fundamentele gerichtheid bezitten zich aan de wet te houden, zou overbodig kunnen lijken. Maar er zijn twee overwegingen die mij ertoe brengen het toch te doen.
De eerste vloeit voort uit de bijzondere situatie van het ius condendum (het recht dat vastgesteld moet worden) dat we meer dan twintig jaar hebben gekend. In die tijd was er, vooral bij kenners en specialisten, spontaan, ik zou zeggen bijna noodzakelijk, een kritische houding ten opzichte van wetsvoorstellen of -schema's waarvan zij de gebreken en leemten naar voren brachten met de bedoeling ze te verbeteren. Een dergelijke houding kon indertijd zeer nuttig en opbouwend zijn voor een nauwkeurigere en volmaaktere formulering van d(; wet. Maar nu, na de afkondiging van de codex, mag niet worden vergeten dat de tijd van het ius condendum voorbij is en dat wet, ongeacht haar eventuele beperkingen en gebreken, een reeds door de wetgever na weloverwogen bezinning gemaakte keuze is die dus volledige instemming vereist. Nu is er geen tijd meer voor discussie maar voor toepassing.
De tweede overweging beantwoordt aan eenzelfde soort beweegreden. De kennis van de kortgeleden afgeschafte codex en de lange vertrouwdheid ermee zouden iemand kunnen brengen tot een soort vereenzelviging met de daarin vervatte normen die als beter en waardevoller en dus nostalgisch betreurd zouden worden, terwijl de nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) door een soort negatieve 'opvatting vooraf praktisch uitsluitend gelezen zou worden in het licht van de voorafgaande codex. En dat niet alleen in die delen die bijna letterlijk het ius vetus (oude recht) overnemen, maar ook in die onderdelen die objectief echte vernieuwingen zijn.
Deze houding, ook al is ze psychologisch verklaarbaar, kan zover gaan dat de vernieuwende kracht van de nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) die juist op het gebied van het procederen duidelijk zichtbaar moet worden, er bijna ongedaan door gemaakt wordt. Het gaat, zoals u goed zult begrijpen, om een subtiel arglistige houding, omdat ze een rechtvaardiging schijnt te vinden in de gezonde regel van de juridische interpretatie, vervat in Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) en in het beginsel van wetgevende continuïteit die kenmerkend is voor het kerkelijk recht.
Bij de hervorming van het canonieke procesrecht heeft men zich ingespannen tegemoet te komen aan een veelvuldig geuite en niet geheel ongefundeerde kritiek betreffende de traagheid en de overdreven lange duur van de processen. Men heeft dan ook door die vaak geformuleerde eis mede in beschouwing te nemen, maar zonder in het minst de noodzakelijke waarborgen die door de iter (procesweg) en door de procesformaliteiten worden geboden, aan te tasten of te verminderen, gepoogd de rechtspraak soepeler en functioneler te maken door de procedures te vereenvoudigen, de formaliteiten vlotter te doen verlopen, de termijnen in te korten en de discretionaire macht van de rechter te vergroten, enzovoorts.
Deze inspanning mag niet teniet worden gedaan door vertragende tactieken of gebrek aan zorg bij het bestuderen van de zaken, door een houding van traagheid die het inslaan van de nieuwe weg wantrouwen, en door onervarenheid in de toepassing van de procedures.
Nog een belangrijk aspect van de verhouding van de rechter tot de wet heeft te maken met de interpretatie van de wet.
In strikte zin is de werkelijke, authentieke interpretatie die de algemene betekenis van de wet voor de hele gemeenschap verklaart voorbehouden aan de wetgever volgens het bekende beginsel: 'unde ius prodiit, interpretatio quoque procedat' (van wie het recht uitgaat, kom ook de verklaring). Innocentius III, X, V, 39, 31
Niettemin komt de rechter een zeer belangrijke deelneming toe in het vaststellen van de zin van de wet. Vooral de uitspraak vertegenwoordigt voor de partijen een authentieke wetsinterpretatie. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 16. § 3 Wanneer de rechter de wet toepast op een bepaald geval geeft hij er een interpretatie van die, al is ze niet van algemene gelding, de partijen bindt door de wetskracht zelf.
Maar de interpretatieve kracht moet vooral weer gelegd worden in de vorming van de jurisprudentie, dat wil zeggen van het geheel van overeenstemmende uitspraken die, zonder de absoluutheid van de oude 'auctoritas rerum perpetuo similiter iudicatarum' (gezag van zaken die altijd op gelijke wijze zijn beoordeeld) Dig. I, 3. De legibus I, 38. Nam Imperator8 toch een belangrijke rol te vervullen heeft in het opvullen van eventuele lacunae legis (leemten van de wet). Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 19
De waarde van de Rota-jurisprudentie in de Kerk is altijd belangrijk geweest gezien de kennis en de ervaring van de rechters en het gezag dat ze als pauselijke rechters genieten. Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) bekrachtigt haar uitdrukkelijk.
In de nieuwe codex zijn, vooral op het gebied van de huwelijksinstemming niet weinig verduidelijkingen gecodificeerd van het natuurrecht, aangedragen door de Rota-jurisprudentie.
Maar er zijn nog steeds canons die in het huwelijksrecht van groot belang zijn en die noodzakelijk geformuleerd zijn in algemene termen en nog wachten op een verdere bepaling waaraan vooral de bevoegde Rota-jurisprudentie op waardevolle wijze kan bijdragen. Ik denk bijvoorbeeld aan de bepaling van het 'defectus gravis discretionis iudicii' (ernstig gebrek aan gerechtelijke onderscheiding), aan de 'officia matrimonialia essentialia', (wezenlijke elementen van de huwelijksvoltrekking), aan de 'obligationes matrimonii essentiales' (wezenlijke huwelijksverplichtingen) waarover in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) gesproken wordt, en eveneens aan de verdere precisering van Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) over de dwaling te kwader trouw, om slechts twee canons te noemen. Deze belangrijke bepalingen die moeten dienen als oriëntatie en gids voor alle rechtbanken van de particuliere kerken, dienen het resultaat te zijn van een weloverwogen en diepgaande bestudering, van een rustig en onpartijdig onderscheid, in het licht van de eeuwige beginselen van de katholieke theologie, maar ook van de nieuwe kerkelijke wetgeving, geïnspireerd door het Tweede Vaticaans Concilie.
Iedereen weet met hoeveel vurigheid en vasthoudendheid de Kerk de heiligheid, de waardigheid en de onontbindbaarheid van het huwelijk steunt, verdedigt en bevordert, welke zo vaak bedreigd en aangevreten worden door culturen en wetten die hun verankering in die transcendente waarden schijnen te hebben verloren, die diep in de menselijke natuur geworteld liggen en het grondweefsel vormen van de huwelijksinstelling.
De Kerk vervult deze taak door haar voortdurende leergezag, door middel van haar wetten en op bijzondere wijze door de bediening van haar rechterlijke macht, welke in de huwelijkszaken niet losgemaakt kan worden van die waarden omdat ze een onmisbaar verwijzingspunt en een vast onderscheidingscriterium vormen.
Maar de zorg voor het behoud van de waardigheid en de onontbindbaarheid van het huwelijk, welke een dam opwerpt tegen de misbruiken en de lichtvaardigheid die helaas op dit punt te betreuren zijn, mag niet voorbijgaan aan de werkelijke en onloochenbare vorderingen van de biologische, psychologische, psychiatrische en sociale wetenschappen; want zo zou men de waarde zelf tegenspreken die men wil behoeden, dat wil zeggen het werkelijk bestaande huwelijk en niet het huwelijk dat er alleen de schijn van heeft, omdat het vanaf het begin nietig is.
En het is juist op dit punt dat de rechtvaardigheid en de wijsheid van de kerkelijke rechter moeten uitstralen: de wet goed kennen door in de geest ervan door te dringen om haar te kunnen toepassen; de hulpwetenschappen bestuderen, met name de menswetenschappen die een diepere kennis van de feiten en vooral van de personen mogelijk maken; en tenslotte het evenwicht weten te vinden tussen de verdediging van het huwelijk die geen afwijking duldt en de verplichte aandacht voor de ingewikkelde menselijke werkelijkheid van een concreet geval. De rechter moet onpartijdig optreden, vrij van elk vooroordeel: zowel van de wens de uitspraak te gebruiken om misbruiken te corrigeren als van het voorbijgaan aan de goddelijke of kerkelijke wet en aan de waarheid door alleen te proberen aan de eisen van een verkeerd opgevatte pastoraal tegemoet te komen.
Dit zijn, geliefde broeders, enkele overwegingen die ik wilde uitspreken, zeker van uw instemming op een zo belangrijk en ernstig gebied, vooral omdat u datgene wat ik u gesuggereerd hebt reeds doet met een ijver die alle lof waardig is. Ik druk tegenover· u mijn voldoening daarover uit, in het volle vertrouwen dat uw rechtbank in de Kerk de moeilijke munus (taak) richting zal blijven geven van het 'dicere ius cum aequitate' (rechtspreken met billijkheid). Lefebvre Ch., Les pouvoirs dujuge en droit canonique, 1938, blz. 164 vv
Aan allen schenk ik van harte de apostolische zegen, die de goddelijke hulp afsmeekt over uw kerkelijke inspanning.