Msgr. Iulianus Herranz - 24 juni 2000
1° Het beletsel dat de genoemde canon maakt, komt van nature voort uit de goddelijke wet en overstijgt de context van de positieve kerkelijke wetten: deze kunnen geen wetgevende veranderingen invoeren die in tegenstelling zijn met de leer van de Kerk. De tekst van de Schrift waaraan de kerkelijke traditie onophoudelijk refereert is deze van Sint-Paulus: “Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam des Heren te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.” (1 Kor. 11, 27-29)
Deze tekst betreft elke gelovige zelf en zijn moreel bewustzijn en het is dat wat de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) in de volgende canon, Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), formuleert. Maar onwaardig zijn omdat men in staat van zonde is, stelt ook een ernstig juridisch probleem in de Kerk: het is precies het woord "onwaardig" dat de canon van de Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) citeert parallel aan de Latijnse Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983): "De personen die publiek onwaardig zijn, moeten worden geweerd van het ontvangen van de goddelijke Eucharistie". Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) Inderdaad, het lichaam van Christus ontvangen terwijl men publiek onwaardig is betekent een objectieve schade voor de kerkelijke gemeenschap: het is een gedrag dat een aanval doet op de rechten van de Kerk en van alle gelovigen te leven in coherentie met de eisen van deze Communie. In het concrete geval van de toelating tot de Heilige Communie van gescheiden en hertrouwde gelovigen, betreft de ergernis, begrepen als een actie die anderen aanzet tot het kwaad, tegelijk het sacrament van de Eucharistie en de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Deze ergernis bestaat nog zelfs indien, ongelukkig, zulk een gedrag niet meer verwondert: integendeel het is precies tegenover de misvorming van de gewetens dat het des te meer noodzakelijk is dat de pastores een geduldige, maar vaste actie om de heiligheid van de Sacramenten te beschermen, zouden moeten hebben, om de christelijke moraal te verdedigen en om de gelovigen rechtlijnig te vormen.
4° Rekening houdend met de natuur van de geciteerde norm nr. 1° hierboven, kan een enkele kerkelijke autoriteit in geen enkel geval dispenseren van deze verplichting van de bedienaar van de Heilige Communie, noch besluiten uitvaardigen die haar tegenspreken.