
Paus Franciscus - 29 juni 2014
“De Heer heeft zijn engel gezonden en heeft mij ontrukt aan de macht van Herodes” (Hand. 12, 11).
Bij de aanvang van de dienst van Petrus in de christengemeente van Jeruzalem, was er nog grote angst omwille van de vervolgingen van Herodes tegen sommige leden van de Kerk. Er was de moord op Jakobus en nu de gevangenschap van Petrus zelf, om het volk ter wille te zijn. Terwijl hij geketend in gevangenschap was, hoort hij de stem van de Engel die hem zegt: “Sta vlug op … Doe uw gordel om en bind uw sandalen onder … Sla uw mantel om en volg mij” (Hand. 12, 7-8). De kettingen vallen af en de deur van de gevangenis gaat vanzelf open. Petrus bemerkt dat de Heer hem “aan de macht van Herodes ontrukt heeft”; hij geeft zich rekenschap dat God hem bevrijd heeft van angst en ketens.
Ja, de Heer bevrijdt ons van elke angst en keten, zodat wij echt vrij kunnen zijn. De liturgische viering van vandaag verwoordt deze realiteit goed met de woorden van de antwoordpsalm: “Hij (de Heer) heeft mij gered uit al wat ik vreesde”. Dat is ons probleem: angst en wegvluchten uit de pastoraal.
Vandaag voelen de bisschop van Rome en de andere bisschoppen, vooral de aartsbisschoppen die het pallium ontvangen hebben, zich aangesproken door het voorbeeld van de heilige Petrus om ons vertrouwen in de Heer te verifiëren. Petrus hervindt het vertrouwen wanneer Jezus hem tot drie maal toe zegt: “Weid mijn schapen” (Joh. 21, 15-17). Tegelijk belijdt Petrus tot drie maal toe zijn liefde voor Jezus, en vergoedt aldus de drievoudige verloochening tijdens de passie. Petrus voelt de wonde van deze ontgoocheling nog branden die hij de Heer in de nacht van het verraad bereidde. Nu Hij hem vraagt: “hebt ge Mij lief?”, rekent Petrus niet op zichzelf noch op eigen kracht maar op Jezus en Zijn barmhartigheid: “Heer, Gij weet alles; Gij weet dat ik u liefheb” (Joh. 21, 17).
Zo verdwijnt de angst, de onzekerheid, de kleinmoedigheid. Petrus heeft ervaren dat Gods trouw groter is dan onze ontrouwheden en sterker dan onze verloocheningen. Hij geeft zich rekenschap dat de trouw van de Heer onze angsten verwijdert en iedere menselijke verbeelding te boven gaat. Ook aan ons, vandaag, stelt Jezus de vraag: “hebt ge Mij lief?”. Hij doet dat juist omdat Hij onze angsten en inspanningen kent. Petrus toont ons de weg: zich toevertrouwen aan Hem die “alles over ons weet”, door niet bepaald te vertrouwen op onze capaciteit om trouw te zijn, dan wel op Zijn onwankelbare trouw. Jezus laat ons nooit in de steek omdat Hij zichzelf niet kan verloochenen. Vgl. 2 Tim. 2, 13
De trouw die God ons onvermoeibaar verzekert, ook aan ons, herders, los van onze verdiensten, is de bron van ons vertrouwen en onze vrede. De trouw van de Heer ten opzichte van ons houdt steeds in ons het verlangen wakker Hem te dienen en de broeders door naastenliefde. De liefde van Jezus moet voor Petrus volstaan. Hij mag niet toegeven aan de bekoring van nieuwsgierigheid en afgunst, zoals toen hij Johannes dichtbij Jezus zag en Hem vroeg: “Wat dan met hem, Heer?” (Joh. 21, 21). Maar Jezus antwoordde hem: “Als ik hem wil laten blijven tot Ik kom, is dat uw zaak? Gij moet Mij volgen!” (Joh. 21, 22).