10 juni 2014
In de twintigste eeuw verkenden katholieke theologen de leer van de sensus fidei fidelium in de contact van een theologie van de Traditie, een hernieuwde ecclesiologie en een theologie van de leken. Zij benadrukten dat de ‘de Kerk’ niet identiek is aan haar herders, dat de gehele Kerk door het werk van de Heilige Geest onderwerp of ‘orgaan’ van de Traditie is; en dat leken een actieve rol te spelen hebben in het doorgeven van het apostolisch geloof. Het magisterium onderschreef deze ontwikkeling in zowel de raadpleging die zou leiden tot het vastleggen van de glorievolle Tenhemelopneming van de Heilige Maagd Maria, als in het hervinden en bevestigen van de leer van de sensus fidei tijdens het Tweede Vaticaans Concilie.
In 1946, naar voorbeeld van zijn voorganger, schreef Paus Pius XII een encycliek, Paus Pius XII - Encycliek
Deiparae Virginis Mariae
Over de mogelijkheden van een dogmaverklaring van Maria Tenhemelopneming
(1 mei 1946), aan alle bisschoppen van de wereld met de vraag hem “te informeren over de devotie van uw geestelijken en mensen (rekening houdend met hun geloof en vroomheid) tot de Tenhemelopneming van de Allerheiligste Maagd Maagd”. Zo herbevestigde hij de gewoonte om de gelovigen te raadplegen alvorens een dogmatische definitie uit te vaardigen, en in de apostolische constitutie Paus Pius XII - Apostolische Constitutie
Munificentissimus Deus
Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming
(1 november 1950) (1950) meldde hij de “bijna algemene stem” die hij gekregen had. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 12 Het geloof in de Tenhemelopneming van Maria was zeker “diep in de harten der christengelovigen ingeworteld”. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 41 Paus Pius XII verwees naar de “overeenstemmende leer van het gewone leerstellige gezag en het overeenstemmende geloof van het christenvolk,” en zei met betrekking tot het geloof in de Tenhemelopneming van Maria, zoals Paus Pius IX had gezegd aangaande het geloof in haar Onbeveltke Ontvangenis, dat er een “catholicorum Antistitum et fidelium conspiratio” was. Hij voegde daaraan toe dat de conspiratie “absoluut zeker en van iedere dwaling gevrijwaard” liet zien dat de Tenhemelopneming van Maria “een door God geopenbaarde waarheid is en in die goddelijke geloofsschat berust, die Christus aan zijne Bruid schonk om hem getrouw te bewaren en onfeilbaar uit te leggen”. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 12 In beide gevallen bevestigden en vierden de pauselijke vaststellingen dus het diepgewortelde geloof van de gelovigen.
Yves M.-J. Congar (1904-1995) droeg op belangrijke wijze bij aan de ontwikkeling van het leerstuk van de sensus fidei fidelis en de sensus fidei fidelium. In Jalons pour une théologie du laïcat (1953) onderzocht hij dit leerstuk in termen van de deelname van leken in de profetische zending van de Kerk. Congar was bekend met Newmans werk en gebruikte dezelfde structuur (dat wil zeggen het drievoudige ambt van de Kerk, en de sensus fideliumals uitdrukking van het profetische ambt), maar zonder dat rechtstreeks naar Newman terug te leiden. Vgl. Yves Congar, O.P., Jalons pour une Théologie du Laïcat. hoofdstuk 6. Het schema staat beschreven in het Voorwoord van de derde editie van Newmans Via Media (1877). Hij beschreef de sensus fidelium als een gave van de Heilige Geest ‘gegeven aan de hiërarchie en heel de gemeenschap van gelovigen’, en hij maakte onderscheid tussen de objectieve geloofswerkelijkheid (die de traditie vormt) en het subjectieve aspect, de genade van het geloof. Yves Congar, O.P., Jalons pour une Théologie du Laïcat. , p. 398; Engelse vertaling: Lay People in the Church, p. 288. Terwijl eerdere auteurs het onderscheid accentueerden tussen de Ecclesia docens en de Ecclesia discens, was Congar er meer aan gelegen hun organische eenheid te laten zien. ‘De Kerk die liefheeft en gelooft, dat wil zeggen de gemeenschap van de gelovigen, is onfeilbaar op grond van haar levende geloofsbezit, niet op grond van een bepaalde handeling of oordeel’, schreef hij. Yves Congar, O.P., Jalons pour une Théologie du Laïcat. , p. 399; Engelse vertaling: Lay People in the Church, p. 289. Het onderricht van de hiërarchie staat in dienst van de gemeenschap.
De leer van het Tweede Vaticaans Concilie weerspiegelt op veel manieren de bijdrage van Congar. Hoofdstuk één van 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) over ‘Het mysterie van de Kerk’ leert dat de Heilige Geest ‘woont in de Kerk en in de harten van de gelovigen als in een tempel’. ‘De Kerk, die Hij tot de volle waarheid brengt Vgl. Joh. 16, 13
en die Hij één maakt in gemeenschap en bediening, verrijkt en leidt Hij door alle hiërarchische en charismatische gaven en siert Hij met zijn vruchten Vgl. Ef. 4, 11-12
Vgl. 1 Kor. 12,4
Vgl. Gal. 5, 22
’. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4 Hoofdstuk twee spreekt dan verder over de Kerk als geheel, als het ‘volk Gods’, voorafgaand aan ieder onderscheid tussen leken en gewijden. De paragraaf waarin de sensus fidei genoemd wordt 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) zegt: ‘[D]e gemeenschap als geheel van de gelovigen, die een zalving van de Heilige Geest hebben ontvangen Vgl. 1 Joh. 2, 20.27
, kan niet dwalen in het geloof’. De ‘Geest van de waarheid’ wekt en behoedt een ‘bovennatuurlijke geloofszin [supernaturali sensu fidei]’, die zichtbaar wordt wanneer ‘geheel het volk ... “vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste gelovigen” zijn universele gezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden’. Door de sensus fidei ontvangt ‘het volk Gods onder de leiding van het heilige leerambt (magisterium), waarvan het in trouwe volgzaamheid het woord aanvaardt, niet ... een woord van mensen, maar werkelijk ... het woord van God (1 Tess. 2, 13).’ Volgens deze omschrijving is de sensus fidei een actief vermogen of aanvoelen, waarmee zij het geloof ‘dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd’ Vgl. Jud. 3
kunnen ontvangen en begrijpen. Daarmee is het volk dan ook ‘onwankelbaar trouw aan het geloof’, het ‘dringt met een juist inzicht er dieper in door, en brengt het steeds volmaakter in praktijk’. Langs deze weg deelt het volk in ‘het profetische ambt van Christus’. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12. Het concilie verwijst ook op een aantal andere plaatsen naar het ‘aanvoelen’ van gelovigen of de Kerk, analoog aan de sensus fidei van LG 12. Er is sprake van de sensus Ecclesiae (DV 23), sensus apostolicus (AA 25), sensus catholicus (SS 30), sensus Christi et Ecclesiae en sensus communionis cum Ecclesia (AA 19), sensus christianus fidelium (GS 52), en integer christianus sensus (GS 62).
2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) beschrijft vervolgens, respectievelijk in het derde en vierde hoofdstuk, hoe Christus zijn profetische ambt uitoefent niet alleen door de pastores van de Kerk, maar ook door de gelovige leken. De constitutie leert dat de Heer, ‘tot aan de volle openbaring van zijn heerlijkheid’, zijn profetische ambt voortzet ‘niet alleen door de hiërarchie, die in zijn naam en op zijn gezag lerend optreedt, maar ook door de leken’. En de tekst vervolgt met betrekking tot deze laatsten: ‘die Hij daarom maakt tot zijn getuigen en toerust met de geest van geloof en de gave van het woord [sensu fidei et gratia verbi instruit] Vgl. Hand. 2, 17-18
Vgl. Apk. 19, 10
om zo de kracht van het Evangelie te doen uitstralen in het dagelijks leven, het gezinsleven en het maatschappelijk leven’. Gesterkt door de sacramenten, ‘zijn de leken de krachtige herauten van het geloof in hetgeen wij hopen Vgl. Heb. 11, 1
’. ‘Daarom kunnen en moeten de leken ... een waardevolle activiteit ontplooien voor de verkondiging van het evangelie in de wereld’. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35 Hier wordt de sensus fidei voorgesteld als Christus’ gave aan de gelovigen, en opnieuw beschreven als een actief vermogen waardoor de gelovigen de goddelijke openbaringswaarheden kunnen begrijpen, beleven en verkondigen. Dat is het fundament van hun evangelisatiewerk.
De sensus fidei komt ook ter sprake in het onderricht van het concilie over de leerontwikkeling, in de context van het doorgeven van het geloof van de Apostelen.2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) zegt dat de apostolische Traditie ‘vordert onder bijstand van de Heilige Geest in de Kerk’. ‘Want de kennis van de overgeleverde werkelijkheden en woorden neemt toe’, en het concilie noemt drie manieren waarop zich dat voordoet: ‘door de beschouwing en studie van de gelovigen, die dit alles in hun hart bewaren Vgl. Lc. 1, 19.51
’; ‘door het innerlijk verstaan van de geestelijke werkelijkheden die zij ervaren [ex intima spiritualium rerum quam experiuntur intelligentia]’; en ‘door de verkondiging van hen [de bisschoppen] die het betrouwbare charisma van de waarheid ontvangen hebben’. Hoewel deze passage de sensus fidei niet noemt, worden de aangeduide elementen van beschouwing, studie en ervaring van de gelovigen allemaal duidelijk in verband gebracht met de sensus fidei, en de meeste commentatoren zijn het erover eens dat de concilievaders bewust een beroep deden op Newmans theorie over de leerontwikkeling. Wanneer deze tekst gelezen wordt in het licht van de beschrijving van de sensus fidei in 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) als een bovennatuurlijke geloofsintuïtie, gewekt door de Heilige Geest, waardoor mensen onder leiding van hun pastores onwankelbaar trouw zijn aan het geloof, dan is goed te zien dat hier dezelfde idee tot uitdrukking wordt gebracht. Daar waar 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) verwijst naar de ‘unieke eensgezindheid’ die moet ontstaan tussen de bisschoppen en de gelovigen in het beleven en belijden van het door de Apostelen overgeleverde geloof, gebruikt deze constitutie opvallenderwijs precies de uitdrukking die gebruikt wordt in de definities van de twee Maria-dogma’s: ‘singularis fiat Antistitum et fidelium conspiratio’. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10 Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 18 Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 12
Na het concilie heeft het leergezag kernbegrippen van de leer van het concilie over de sensus fidei herhaald, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 14. Zie bijvoorbeeld het onderricht van Paus Johannes Paulus II in zijn Apostolische Exhortatie, Christifideles Laici (1988), waarin hij zegt dat alle gelovigen delen in Christus’ drievoudige ambt, en dat de leken ‘delen in het aanvoelen van het bovennatuurlijke geloof van de Kerk (sensum fidei supernaturalis Ecclesiae) die “niet kan dwalen in het geloof” (LG 12)’ Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring ter bescherming van de Katholieke Leer over de Kerk tegen enkele hedendaagse dwalingen, Mysterium Ecclesiae (24 juni 1973), 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12.35 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 en ook over een nieuwe kwestie gesproken, namelijk, dat het van betekenis is niet zonder meer aan te nemen dat de publieke opinie in (of buiten) de Kerk noodzakelijkerwijs hetzelfde is als de sensus fidei (fidelium). In de postsynodale apostolische exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981) (1981) besprak Paus Johannes Paulus II de vraag hoe de ‘bovennatuurlijke geloofszin’ zich verhoudt tot de ‘eensgezindheid van de gelovigen’ en tot meerderheidsopvattingen zoals sociologen en statistisch onderzoek die vaststellen. De sensus fidei, schreef hij, ‘bestaat niet alleen of noodzakelijkerwijze in de eensgezindheid van de gelovigen. Het is de taak van de herders van de Kerk ‘de geloofszin in alle gelovigen te bevorderen, de echtheid van de expressies ervan gezagvol te onderzoeken en te beoordelen, en de gelovigen op te voeden tot een steeds rijpere onderscheiding van de evangelische waarheid’. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 5 Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 35. In haar Instructie over de kerkelijke roeping van de theoloog, Donum Veritatis (1990), waarschuwde de Congregatie voor de Geloofsleer, ervoor ‘de mening van zeer vele gelovigen’ niet te vereenzelvigen met de sensus fidei: de sensus fidei is ‘een theologaal geloofsvermogen’, een goddelijke gave, die de Christen in staat stelt ‘op persoonlijke wijze de Waarheid te omarmen’, zodat zijn of haar geloof is wat de Kerk gelooft. Omdat niet alle meningen die gelovigen koesteren voortkomen uit geloof, en omdat veel mensen zich laten leiden door de publieke opinie, moet nadruk gelegd worden, zoals het concilie deed, op ‘het onlosmakelijk verband tussen de sensus fidei en de leiding van het Godsvolk door het Herderlijk Leergezag’.