10 juni 2014
Wie gedoopt is kan in geloofszaken niet passief blijven. Gedoopten hebben de Geest ontvangen en als leden van het Lichaam van de Heer gaven en charisma’s toebedeeld gekregen ‘voor de vernieuwing en verdere uitbouw van de Kerk’, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 en het leergezag moet dus letten op de sensus fidelium, de levende stem van het volk Gods. Niet alleen hebben zij het recht gehoord te worden, maar hun reactie op wat aangeboden wordt als behorend tot het geloof van de Apostelen, moet zeer ernstig genomen worden, want het apostolische geloof kan alleen door de Kerk als geheel onder de kracht van de Geest gebracht worden. Het leergezag is daarvoor niet als enige verantwoordelijk. Het leergezag moet zich daarom verstaan met de geloofszin van de Kerk als geheel. De sensus fidelium kan een belangrijke factor zijn in de leerontwikkeling, en daaruit volgt dat het leergezag instrumenten moet hebben om de gelovigen te raadplegen.
De verbinding tussen de sensus fidelium en het leergezag is in het bijzonder te vinden in de liturgie. De gelovigen zijn gedoopt om een koninklijk priesterschap te zijn, dat voornamelijk wordt uitgeoefend in de viering van de eucharistie, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10.34 en de bisschoppen zijn de ‘hogepriesters’ die de eucharistieviering leiden, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 21.26 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 41 en daar tevens regulier hun leraarsambt uitoefenen. De eucharistie is bron en hoogtepunt van het leven van de Kerk; Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 10 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 juist hier handelen de gelovigen en hun pastores tezamen, als één lichaam gericht op één doel, namelijk God te loven en te prijzen. De eucharistieviering geeft aan de sensus fideliumvorm en uitdrukking en draagt sterk bij aan de formulering en verdere verbetering van de woordenschat van het geloof, omdat dat de plaats is waar het onderricht van bisschoppen en concilies uiteindelijk ‘aanvaard’ wordt door de gelovigen. Vanaf de tijd van de eerste christenen verstevigde het vieren van de eucharistie de verwoording van de kerkelijke leer, omdat daar bij uitstek de ontmoeting en viering van het geloofsmysterie plaatsvond, en omdat de bisschoppen die te midden van hun gelovigen de eucharistieviering van hun plaatselijke kerken leidden, ook degenen waren die bijeenkwamen in concilies om vast te stellen hoe het geloof het beste in woorden en formules kon worden uitgedrukt: lex orandi, lex credendi. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1124 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 18, 5 (Sources chrétiennes, vol. 100, p. 610): ‘Onze manier van denken is afgestemd op de Eucharistie, en de Eucharistie op haar beurt bevestigt onze manier van denken’ Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1327
Het leergezag ‘van hen, die met de opvolging in het bisschopsambt de betrouwbare geestesgave van de waarheid ontvangen hebben’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 is een dienstwerk voor de waarheid, uitgeoefend in en voor de Kerk, waarin alle leden gezalfd zijn door de Geest van waarheid (Joh. 14, 17)(Joh. 15, 26)(Joh. 16, 13)(1 Joh. 2, 20.27), en toegerust zijn met de sensus fidei, een intuïtie voor de waarheid van het Evangelie. Omdat het leergezag verantwoordelijk is voor de trouw van de Kerk als geheel aan Gods woord, en om het Godsvolk in trouw aan het Evangelie te bewaren, is het zijn verantwoordelijkheid de sensus fidelium te voeden en te vormen. Uiteraard zijn degenen die het leergezag uitoefenen, namelijk de paus en de bisschoppen, zelf allereerst gedoopte leden van het Godsvolk, die precies op grond daarvan deelhebben in de sensus fidelium.
Het leergezag beoordeelt ook met gezag of meningen die leven onder het Godsvolk, en die de sensus fidelium lijken te vormen, feitelijk overeenkomen met de waarheid van de Traditie die is ontvangen van de Apostelen. Zoals Newman zei: ‘De gave van het onderscheid, het kritische oordeel, het definiëren, promulgeren en handhaven van elk stukje van die traditie berust uitsluitend bij de Ecclesia docens’. H. John Henry Kardinaal Newman, On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine. uitgegeven met een inleiding door John Coulson (London, Geoffrey Chapman, 1961), p.63 Een oordeel derhalve over de authenticiteit van de sensus fidelium komt uiteindelijk niet toe aan de gelovigen zelf en ook niet aan de theologie, maar aan het leergezag. Maar zoals al benadrukt is, het geloof waaraan het leergezag dienst betoont is het geloof van de Kerk dat leeft in alle gelovigen, en dus oefent het zijn wezenlijke dienst van toezicht altijd uit binnen de eenheid van het kerkelijke leven.
‘Receptie’ kan omschreven worden als een proces waarin het Godsvolk, onder leiding van de Geest, intuïties of inzichten herkent en onderbrengt in zijn levenspatronen en liturgische structuren, en daarbij een nieuw getuigenis van de waarheid met bijbehorende uitingsvormen aanvaardt, omdat het inziet dat deze overeenstemmen met de apostolische Traditie. Het receptieproces is fundamenteel voor het leven en de gezondheid van de Kerk, die als volk van pelgrims in de geschiedenis op weg is naar de volheid van Gods Koninkrijk.
Alle gaven van de Geest, en in het bijzonder de gave van het primaat in de Kerk, hebben de bedoeling de eenheid van de Kerk in geloof en onderlinge verbondenheid te bevorderen, Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 2 en de Geest zelf stimuleert de receptie door de gelovigen van het onderricht door het leergezag, omdat de gelovigen immers, in bezit van de sensus fidei, de waarheid van het onderricht herkennen en het aanhangen. Zoals hierboven gezegd, het onderricht van Vaticanum I dat onfeilbare definities van de paus onherroepelijk zijn ‘uit zichzelf en niet afhankelijk zijn van de instemming van de Kerk [ex sese non autem ex consensu ecclesiae]’ 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25 betekent niet, dat de paus losstaat van de Kerk of dat zijn onderricht onafhankelijk is van het geloof van de Kerk. (Zie hierboven, §40 Het feit dat voorafgaand aan de onfeilbare uitspraken over de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria en haar lichamelijke Tenhemelopneming een uitgebreide raadpleging van de gelovigen plaatsvond op uitdrukkelijke wens van de betreffende pausen is een duidelijk bewijs daarvan. (Zie hierboven §§38, 42. Wat ermee bedoeld wordt is eerder dat dergelijk onderricht door de paus, en in het verlengde daarvan alle onderricht van paus en bisschoppen, gezagvol is in zichzelf omdat zij de gave van de Heilige Geest, het charisma veritatis certum, bezitten.
Het komt echter voor dat de receptie door de gelovigen van het onderricht van het leergezag problemen en weerstand ontmoet, en in zulke omstandigheden moet er adequate actie ondernomen worden aan beide kanten. De gelovigen moeten nadenken over het gegeven onderricht, en alles doen om het te begrijpen en te aanvaarden. Principiële weerstand tegen het onderricht van het leergezag is onverenigbaar met de authentieke sensus fidei. Evenzo moet het leergezag nadenken over het gegeven onderricht en overwegen of het verhelderd of geherformuleerd moet worden, om zo het wezen van de boodschap effectiever over te dragen. Deze inspanningen aan beide kanten in moeilijke tijden zijn op zichzelf al een teken van de verbondenheid die wezenlijk is voor het leven van de Kerk, en tegelijk drukken ze een diep verlangen uit naar de genade van de Geest die de Kerk ‘naar de volle waarheid’ leidt (Joh. 16, 13).