H. Paus Paulus VI - 29 maart 1970
Mensen -broeders!
Kunnen wij u op deze heerlijke paasdag een andere groet brengen dan dezelfde die de verrezen Christus bracht aan de gemeenschap van zijn leerlingen, terwijl zij nog waren bedrukt door de onzekerheid en de angst: 'Vrede zij u!' (Joh. 20, 19)?
Ja, wij durven ze overnemen, deze rustige, krachtige boodschap, alsof onze stem een getrouwe weerklank vormde van de zijne; en uit naam van Hem, van Jezus, opnieuw levend in onze historische werkelijkheid en tevens reeds levend in een nieuwe, zalige, eeuwige meta-historische werkelijkheid, herhalen wij: Vrede zij u!
U bent hier samengekomen op dit vergaderplein van de volkeren en hebt in zekere mate de ervaring van zijn verhulde aanwezigheid, die Hij beloofd heeft overal waar er een vergadering in zijn naam is verzameld: aan u dan, zeer dierbare gelovigen van Rome; aan u, pelgrims en gasten van de stad waar iedere wereldburger zich thuis kan voelen: aan u, onze medebedienaars van deze Apostolische Stoel; aan u, eminente vertegenwoordigers van de volkeren, afgezanten alhier en onze medewerkers voor de vriendschap die wij op aarde willen laten heersen, aan u allen bieden wij onze oprechte en beste wensen: Vrede zij u!
En wij verheffen de stem van ons hart en richten deze vredige Paaswens tot breder kringen van een welkom gehoor: tot de italiaanse natie, de meest nabije; tot alle, alle naties van de wereld; tot de gehele mensheid. En we zouden willen, dat onze vredewens doordringend en krachtdadig werd daar waar nog lokale oorlogen woeden; en daar waar men tracht, en er niet geheel in slaagt, ze te ondervangen en op te lossen door middel van onderhandelingen. Dan zou, in gerechtigheid en in vrede, de eendracht worden hersteld en tevens de onderlinge samenwerking aan een gemeenschappelijke vooruitgang: Vrede, vrede zij u!
U, jongeren van een opkomende generatie, die onze hoog ontwikkelde samenleving beticht van een wanbestel en de komende ontwikkelingen zoekt in waarachtige menselijke verhoudingen en contacten. U, mensen van de arbeid, die nog steeds wacht op billijker sociale omstandigheden, niet tot vernietiging maar tot groter evenwichtigheid van het algemeen welzijn. U, bouwers aan de wereld van wetenschap en van techniek. U, waardige vertegenwoordigers van de cultuur. U, politici, bevorderaars en scheidsrechters van het algemeen welzijn. U allen, bewerkstelligers van de moderne wereld.
Aan de gezinnen, aan de scholen, aan de fabrieken, aan de kazernes, aan de oorden van lijden en van herstel, aan de strafoorden, overal: Vrede!
Misschien zal menigeen die ons beluistert ons vragen, met welk recht wij hier optreden als heraut van dit woord van vrede. Prompt komt ons antwoord: allen moeten wij boodschappers zijn van de vrede, want dit is een evangeliewaarheid die algemeen bezit moet worden. En wat onszelf betreft, hebben we het reeds gezegd: deze kreet wordt niet door ons voortgebracht, maar als voertuig van Christus' stem herhalen wij voor u, wat wij van Hem hebben gehoord. Wat wij u allen aankondigen, dat is zijn vrede.
En als iemand ons vraagt, welke bijzondere betekenis het woord vrede in deze omstandigheid verkrijgt, dan kunnen wij hem nu eenvoudig zeggen, dat deze Paasvrede van ons een grote zekerheid betekent, een grote veiligheid. Ziet u niet in, mensen-broeders, dat wij tegenwoordig vooral behoefte hebben aan zekerheid van gedachten, aan veiligheid van handelen? Want wat er gebeurt, is dit: hoe meer de mens streeft naar zijn reusachtige toren van moderne beschaving, ervoor werkt, erover denkt, haar ontdekt en opbouwt, des te minder voelt hij zich zeker van de deugdelijkheid van de rede, van de objectieve waarheid, van de existentiële zinvolheid van het weten, van zijn eigen onsterfelijkheid. Twijfels belagen hem, benevelen hem, schokken hem, ontmoedigen hem. Hij vlucht in de evidentie van zijn prachtige veroveringen, hij zoekt zijn voedsel in de waarachtigheid van zijn ervaringen, hij vertrouwt op het aanzien van de grote, galmende modewoorden; maar eigenlijk krijgt hij duizelingen van angst omtrent de waarde van al wat hij bezit.
Welnu, met onze Paaswens zijn wij in staat een veilige grondslag te bieden aan de mens die verdrinkt in de zee van zijn eigen humanisme. Nee, het is geen grondslag van eigen fabricaat die wij bieden, in de wedijver met al de andere die de moderne wereld aan de menselijke onzekerheid heeft te bieden: mens als we zijn, klein en zwak, maken we geen enkele aanspraak op een persoonlijk kunnen. Maar toch is het waar: wij bezitten een veilige grondslag waarop men het leven kan optrekken; het godsdienstige leven, inderdaad, in de weergaloze zekerheid waarvan dit apostolische spreekgestoelte reeds twintig eeuwen lang Petrus' getuigenis aflegt: Christus is verrezen. Vgl. Hand. 2, 24 Dit is de nieuwe, de wonderbare, de ware en onweerlegbare gebeurtenis waarop alles is gebaseerd. Dit is voortaan, voor altijd 'de hoeksteen, verworpen door de bouwlieden. In niets anders ligt de redding'. Vgl. Hand. 4,11-12 Maar ook voor het leven van deze wereld kan een dergelijke vitale zekerheid voordelen afwerpen. Het concilie zegt:
'Door zijn verrijzenis is Hij Heer geworden, de Christus ... Door de invloed van zijn Geest werkt Hij nu in de harten van de mensen en Hij wekt niet alleen een verlangen naar de komende tijden, maar, juist daardoor, bezielt, zuivert en versterkt Hij ook die edelmoedige gesteldheid waarin de mensheid poogt haar eigen bestaan nog meer menselijk te maken en de gehele wereld aan dit doel ondergeschikt te maken'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 38
Dat is onze overtuiging die wij u, met de vrede, overbrengen. Overbrengen als een bescheiden, broederlijk aandenken:
- als u, mensen van onze eeuw, niet misleid wilt worden door uw eigen wijsheid en niet uw eigen vooruitgang wilt omsmeden tot een vernietigingswerktuig, moet u de voorrang niet vergeten van Gods koninkrijk, dat Christus heeft uitgeroepen als de hoogste gerechtigheid in de wereld;
- als u zijn superieure sfeer wilt overdragen op de persoonlijke zowel als op de maatschappelijke vrijheid, om te verhoeden, dat zij ontaardt in de overheersing van onze inwendige hogere mens door onze inwendige lagere mens, of in de verdrukking van kleine, zwakke machten door rijke en beter bewapende, dan moet u Christus niet vergeten: de grote Promotor van een geweten dat verantwoording verschuldigd is aan de onverbiddelijke wet van de evangelische liefde; Christus de Beschermer van de armen, de kleinen, de zwakken, de lijdenden;
- als u de wereld inderdaad tot organische eenheid wilt brengen, zoals behoort, moet u de beginselen niet vergeten waaraan die eenheid haar innerlijke logica en bestaansmogelijkheid ontleent: de broederliefde die Christus ons heeft geleerd, ons tot plicht heeft gesteld en gemakkelijk gemaakt;
- als u de moderne wereld de volle, volwassen emancipatie wilt bieden die haar toekomt, moet u de wortel niet vergeten waaruit onze beschaving haar eigen karakter en haar rijpingssap trekt: het begrip verloste mens.
En als een verwachting dragen wij aan u, aan de wereld de zekerheid over, een geloofszekerheid, de veiligheid, een geborgenheid in liefde; beide ontvangen wij ze uit de paasboodschap. Ja, onze vrede zij met u in termen van vertrouwen en van hoop, morgengloren van een altijd nieuwe en altijd zonnige dag in de geschiedenis van de wereld.
Vrede en zegen!