
H. Paus Johannes Paulus II - 12 mei 1985
Dit woord van de profeet Jesaja hebben wij gehoord in de Lauden, die wij samen gezongen hebben aan het begin van deze zesde zondag van de Paastijd. Heel de dag hebben wij ze met ons mee gedragen. Zij hebben ons voor de geest gestaan gedurende de ontmoetingen met de verschillende groepen, die een teken zijn van de vitaliteit van de Kerk in Nederland: religieuzen, vertegenwoordigers van de sociale organisaties, van de missiewerken en de hulporganisaties voor de onderontwikkelde landen, van de parochies, priesters en leken.
Dezelfde woorden van de profeet klinken opnieuw in onze oren nu wij samen zijn voor het vieren van de Eucharistie. "Alle einden der aarde aanschouwen het heil van onze God. Juich, aarde, alom, voor de Heer, zet de zang in, speelt op de snaren". (Ps. 97/98. 3-4).
In het bijzonder groet ik al degenen, die vanmorgen en vanmiddag deelgenomen hebben aan de verschillende bijeenkomsten, alsmede de leden van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten Generaal en allen die hierheen gekomen zijn vanuit de parochies van het aartsbisdom Utrecht en de bisdommen Haarlem, Rotterdam en Groningen.
Het is een grote vreugde voor mij hier in Utrecht te zijn, in de stad waarvan Sint Willibrord de eerste bisschop is geweest. Hij werd, op het einde van de zevende eeuw, te Rome tot bisschop gewijd door Paus Sergius de eerste. In deze stad ook werd in 1459 Adriaan Florenszoon geboren. In 1523 werd hij tot Paus gekozen onder de naam van Adriaan VI, de enige Nederlandse Paus in de geschiedenis van de Kerk. Toen in 1853 de katholieke hiërarchie werd hersteld in Nederland, werd Utrecht opnieuw hoofdzetel van de kerkprovincie en zetel van de aartsbisschop. Een bijzonder hartelijke groet richt ik tot de huidige aartsbisschop, monseigneur Adrianus Simonis, en tot alle andere broeders in het bisschopsambt, die hier aanwezig zijn.
In het offer van Christus en de Kerk, dat wij thans vieren, willen wij alle mensen betrekken, die in dit land wonen en die ons nabij zijn; maar ook alle onbekenden en vreemdelingen. God, onze Vader, die in de hemel is, kent hun namen en harten, door Christus, onze Heer en onze Broeder, in de Heilige Geest, de Vertrooster.
Wat is het heil?
Het antwoord vinden wij in het Woord van God in de liturgie van vandaag. Het komt als het ware uit het hart van het Evangelie. Het heil is God zelf, die zich aan de mens geeft en schenkt, omdat Hij liefde is. Het heil is dus liefde, de liefde waarmee God zich aan de mens geeft, van binnenuit zijn hart vult en het tegelijk opent voor de anderen, voor de naaste, voor alle mensen: dichtbij en veraf. In deze geest spreekt vandaag tot ons de apostel Johannes: "Vrienden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is een kind van God en kent God ... want God is liefde" (1 Joh. 4,7-8).
De oorsprong van de liefde ligt dus in God; de oorsprong van die liefde, die de mens vrij maakt in God zelf. De bron van het heil ligt in God: "Niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen" (1 Joh. 4,10)
Deze woorden hebben een rijke en grandioze inhoud: zij brengen heil! Christus draagt op ons de liefde over, waarmee de Vader Hem van eeuwigheid af bemint en waarin Hij van eeuwigheid af de Vader bemint. Hij draagt op de mensen de liefde over die ons heil is. Hij stort haar in de mensen uit: in de harten, in het geweten, in de wil, in de daden.
De liefde is een gave: "Zij is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest, die ons werd geschonken" (Rom. 5,5). Christus heeft dit voor ons bewerkt. Deze liefde is uitgestort in de harten van de apostelen in de zaal van het Laatste Avondmaal. Zij is ook uitgestort in de harten van de honderdman Cornelius en zijn huisgenoten, toen de apostel Petrus hen bezocht te Caesarea, krachtens een duidelijke beschikking van de Heilige Geest, zoals wij gehoord hebben in de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen.
"In zijn liefde blijven" wil daarom zeggen: zijn geboden onderhouden, op de eerste plaats het gebod van de liefde. En Hij voegt er nog aan toe: "gelijk Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijf." (Joh. 15,10).
Degene die dit zegt, is de Zoon, die een in wezen is met de Vader: God uit God. Tegelijk is Hij werkelijk mens. In de goddelijke Drieëenheid is zijn wil een met de wil van de Vader; maar tegelijk is de wil van de Vader voor Hem als mens een gebod. Deze wil van de Vader - de eeuwige wil van de Vader - is dat alle mensen gered worden door de liefde.
Dat is Echaristie vieren.
Zo zijn wij samengekomen op dezelfde manier als degenen, die deze woorden voor het eerst gehoord hebben, als de apostelen, die als eersten deelgenomen hebben aan de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Krachtens de uitdrukkelijke opdracht van Christus hebben zij haar voor het eerst zelf gevierd en de opdracht om haar te vieren doorgegeven aan hun opvolgers in de Kerk. Wij vieren de Eucharistie, dit wonderlijke sacrament van de vriendschap van God met de mensen, van de Zoon van God met de mensen-kinderen. Deze vriendschap is beklonken door het paasoffer, door het kruis en de verrijzenis. Deze Vriendschap wordt steeds hechter door het sacrament des altaars, door het sacrament van het Lichaam en Bloed des Heren. De vriendschap verdiept zich. De liefde, waarmee God ons van eeuwigheid bemint, wordt bezegeld. Het heil dat van God tot de mens komt, wordt door de liefde bevestigd. Het heil, dat een gave is en een gebod, een opdracht.
U allen, dierbare broeders en zusters, brengt naar deze eucharistische maaltijd de gave van Uw werk en Uw gebed, van Uw zorg en Uw lijden, opdat in deze gave van ieder en van allen zich de transsubstantiatie voltrekt: opdat mijn en Uw offer wordt tot het offer van Christus zelf, het offer van het eeuwige heil.
Uit de grond van mijn hart hoop ik, dat in het leven van de Kerk in Nederland de woorden van Christus over de vreugde bewaarheid mogen worden: dat zijn "vreugde in U moge zijn en Uw vreugde volkomen moge worden" (Joh. 15,11).
Deze vreugde zal in U zijn en volkomen zijn, als U in de liefde van Christus blijft; als U de geboden onderhoudt en vooral het gebod van de onderlinge liefde, dat Hij "zijn gebod" heeft willen noemen. Moge deze liefde de eenheid van de Kerk in Nederland versterken, opdat zij werkelijk in volkomen vreugde mag leven. In die vreugde, die een voorsmaak is van de vreugde zonder eind, die ons voor altijd zal samenbrengen in het huis van de Vader, tezamen met zijn Zoon, onze Broeder en Heer Jezus Christus.
Amen!