Joseph Kardinaal Ratzinger - 2 mei 1989
In dit opzicht is het symptomatisch dat in twee handboeken van de moderne theologie de leer over de schepping als geloofsgegeven terzijde is geschoven en vervangen door vage beschouwingen van existentieel-filosofische aard: in het in 1973 verschenen oecumenische Neuen Glaubensbuch van de hand van J.Feiner en L.Vischer; en het boek over de basiscatechese La foi des catholiques dat in 1984 te Parijs werd gepubliceerd. Dit kan zeer vreemd schijnen in een tijd waarin we zien hoe de schepping in opstand komt tegen het ingrijpen van de mens, en waarin de vraag wat de grenzen en normen zijn van ons manipuleren van de schepping het centrale probleem is van onze morele verantwoordelijkheid. Niettemin is men er nog steeds afkerig van om de 'natuur' te beschouwen als een zedelijke instantie. Er bestaat nog steeds een reactie die wordt ingegeven door onberedeneerde angst voor de techniek, terwijl men tegelijk niet in staat is in de lichamelijke wereld een geestelijke boodschap te erkennen. Men ziet de natuur nog steeds als een werkelijkheid die in zich irrationeel is, maar die overigens wel wiskundige structuren vertoont die technisch getoetst kunnen worden. Dat de natuur een wiskundige rationaliteit vertoont is bij wijze van spreken tastbaar geworden; dat zij ook een zedelijke rationaliteit heeft wordt afgedaan als metafysische dromerij. De teruggang van de metafysica gaat hand in hand met de teruggang van de scheppingsleer. In de plaats daarvan komt een wijsbegeerte van de evolutie (wel te onderscheiden van de wetenschappelijke evolutie-theorie) die aan de natuur regels wil ontlenen welke het mogelijk moeten maken om de komende ontwikkelingen in de gewenste richting te leiden en zo te komen tot optimalisatie van het leven. De natuur die zo tot leermeesteres zou moeten worden, is evenwel een blinde natuur die onbewust, bij toeval, tot stand brengt wat de mens nu op bewuste wijze moet nadoen.