• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

DE HEILIGE LEO DE GROTE EN HET GELOOF IN JEZUS CHRISTUS, WAARACHTIG GOD EN WAARACHTIG MENS
Vierde Vastenpredikatie 2014 - Redemptoris Mater

Oost en West unaniem over Christus

Er bestaan meerdere wegen of methodes om de Persoon van Jezus te benaderen. Men kan, bijvoorbeeld, rechtstreeks uitgaan van de Bijbel en ook in dat geval zijn meerdere wegen mogelijk: de typologische weg, gevolgd in de catechese van de oudste Kerk, die Jezus uitlegt in het licht van profetieën en figuren uit het Oude Testament; de historische weg, die de evolutie volgt van het geloof in Jezus Christus te beginnen bij de verschillende tradities, auteurs en Christologische titels of bij de verschillende culturele middens van het Nieuwe Testament. Men kan, vice-versa, uitgaan van vragen en problemen van de hedendaagse mens, zelfs van zijn eigen ervaring met Christus, en zo teruggaan naar de Bijbel. Allemaal wegen, die uitvoerig verkend werden.

De Traditie van de Kerk heeft al snel haar eigen toegangsweg tot het mysterie van Christus uitgewerkt, haar manier om de gegevens van de Bijbel te verzamelen en te organiseren. Deze weg heet het christelijk dogma, de weg van het dogma. Onder Christologisch dogma versta ik de fundamentele waarheden over Christus, bepaald in de eerste oecumenische concilies vooral dat van Chalcedonië, die zich in substantie tot de drie volgende pijlers herleiden: Jezus Christus is waarachtig mens, Hij is waarachtig God, Hij is één en dezelfde Persoon.

De heilige Leo de Grote is de Kerkvader die ik gekozen heb om tot de diepten van dit mysterie door te dringen. Om een wel bepaalde reden. In de Latijnse theologie lag de formulering van het geloof in Jezus Christus dat het dogma van Chalcedonië zal worden, reeds twee eeuwen en een half klaar. Tertullianus had geschreven: “Wij zien twee naturen, niet vermengd maar verenigd in één enkele Persoon, Jezus Christus God en mens” . Na een lange verkenning komen de Griekse auteurs van hun kant tot een formulering van hetzelfde gehalte; het was geen vertraging noch verloren tijd, want pas na al haar implicaties belicht en haar moeilijkheden opgelost te hebben, kon men aan deze formulering haar ware betekenis geven.

De heilige paus Leo de Grote is degene die de twee stromingen van de rivier – de Latijnse en de Griekse – liet samenvloeiden en met zijn gezag als bisschop van Rome werkt hij de universele aanvaarding ervan in de hand. Hij stelt zich niet tevreden met het doorgeven van een formulering, overgeërfd van Tertullianus en ondertussen overgenomen door Augustinus, maar past ze aan de problemen aan die sindsdien opgedoken waren, vooral tussen het concilie van Efeze (431) en dat van Chalcedonië (451). Ziehier in grote lijnen, zijn Christologisch denken, zoals het uiteengezet wordt in de bekende Tomus ad Flavianum .

Eerste punt: de persoon van de God-mens is identiek aan die van het eeuwige Woord: “Degene die mens geworden was door de hoedanigheid van slaaf aan te nemen is dezelfde die in de hoedanigheid van God, de mens heeft geschapen”. Tweede punt: de Goddelijke en menselijke natuur bestaan samen in deze ene Persoon die Christus is, zonder vermenging of verwarring, doch elk bewaart zijn natuurlijke eigenschappen (salva proprietate utriusque naturae) . Hij begint te zijn wat Hij niet was, zonder op te houden te zijn wat Hij was. Het werk van de verlossing vereiste dat “Jezus Christus die mens werd, de enige bemiddelaar tussen God en de mensen, in Zijn menselijke natuur kon sterven, terwijl Hij in Zijn Goddelijke natuur onsterfelijk bleef”. Derde punt: de eenheid van de Persoon rechtvaardigt het gebruik van de taal of de uitwisseling van titels, die ons toelaten te zeggen dat de Zoon van God gekruisigd en begraven werd, maar ook dat de Mensenzoon uit de hemel gekomen is.

Het was een poging, grotendeels geslaagd, om uiteindelijk een akkoord te vinden tussen de twee grote scholen van Griekse theologie, die van Alexandrië en van Antiochië, waarbij hun respectieve fouten, namelijk het monofysitisme en het nestorianisme, vermeden werden. Voor de Antiochiërs was het de voor hen vitale erkenning van de twee naturen van Christus en dus van de volle mensheid van Jezus; de Alexandrijnen zagen in de formulering van Leo, ondanks een zeker voorbehoud en weerstand, de erkenning van de identiteit van de Persoon van het mens geworden Woord en van de Persoon van het eeuwige Woord, die hun meer dan al het andere aan het hart lag.

Het volstaat te herinneren aan het centrale deel van de definitie van Chalcedon, om zich rekenschap te geven hoe deze het denken van paus Leo weerspiegelt:

“Wij leren allen eensgezind dat er één enkele en zelfde Zoon is, Onze Heer Jezus Christus, volledig in Zijn Godheid, volledig ook in Zijn mensheid, waarachtig God en tezelfdertijd waarachtig mens (...), consubstantieel met de Vader door Zijn Godheid, consubstantieel met ons door Zijn mensheid, in de eindtijd voor ons geboren uit Maria, de Maagd en Moeder van God; wij belijden één enkele en zelfde Jezus Christus, enige Zoon, van wie wij erkennen dat Hij in twee naturen is, zonder enige verwarring, noch transformatie, noch verdeeldheid, noch onderlinge scheiding, want het verschil van de twee naturen wordt geenszins opgeheven door hun eenheid, integendeel, de karakteristieke eigenschappen van elke natuur worden behoed en blijven in één enkele Persoon bestaan” .

Deze formulering zou technisch volmaakt doch saai en abstract kunnen lijken, hierop is nochtans heel de christelijke heilsleer gebaseerd. Alleen indien Christus mens is zoals wij, vertegenwoordigt wat Hij doet ons en behoort het ons toe, en alleen indien Hij ook God is, heeft wat Hij doet oneindige en universele waarde zodat, zoals men in Adoro te devote zingt,

“één enkele druppel van Zijn Bloed zou volstaan om de hele wereld van haar zonde te redden”
"Cuius una stilla salvum facere totum mundum quit ab obni scelere".

Over dit punt zijn Oost en West het eens. Dat was de situatie van de mensheid ten tijde voor Christus, schrijven de heilige Anselmus voor de Latijnen en N. Cabasilas voor de Orthodoxen met zeer kleine onderlinge verschillen. Enerzijds was er de mens die de schuld op zich geladen had door te zondigen en de strijd moest aanbinden tegen Satan om zich te bevrijden, doch dat kon hij niet aangezien het een oneindige schuld is en hijzelf slaaf is van degene die hij had moeten overwinnen; anderzijds was er God die de zonde kon uitboeten en de duivel overwinnen, maar Hij moest het niet doen omdat Hij niet de schuldige was. Hij die moest strijden en Hij die kon winnen, moesten één enkele en dezelfde persoon worden, en dat is wat in Jezus gebeurd is, “zowel waarachtig God als waarachtig mens” .

De Jezus van de geschiedenis en de Christus van het dogma, opnieuw verenigd

In de loop van de laatste eeuwen, hebben deze zekerheden over Christus zich gestoten aan een wervelstorm van kritiek die probeerde hun iedere consistentie te doen verliezen en ze te kwalificeren als pure uitvindingen van theologen. Te beginnen met David Strauss luidde het programma van de specialisten in het Nieuwe Testament: het Christusbeeld bevrijden van het dogma om de historische Jezus terug te vinden, de enige werkelijke Jezus. “De illusie dat Jezus een mens in volle zin had kunnen zijn, doch het enige individu dat superieur is aan heel de mensheid, is de keten die de haven van de christelijke theologie nog steeds sluit bij het hoog water van de rationele wetenschap” . En de onderzoeker komt tot deze conclusie: “De Christusidee uit het dogma enerzijds en de Jezus van Nazareth uit de geschiedenis anderzijds, zijn radicaal gescheiden”.

De rationalistische vooronderstelling van deze stelling wordt zonder terughoudendheid verkondigd; de Christus van het dogma voldoet niet aan de vereisten van de rationele wetenschap. De aanval is gebleven, veranderde voortdurend van oplossing, tot op vandaag of toch bijna. Tot zij zelf een dogma werd op haar manier: om de ware Jezus van de geschiedenis te kennen, moet men abstractie maken van het geloof in Hem na Pasen. In dat klimaat hebben de denkbeeldige reconstructies van de Jezusfiguur zich vermenigvuldigd - zodat het een schouwspel werd - die allemaal beantwoordden aan de smaak of eisen van het moment.

Maar nu geloof ik dat we aan het einde van de parabel zijn. Het ogenblik is gekomen om akte te nemen van de verandering die op dat domein is opgetreden, om uit de zekere verdedigende en verlegen houding te geraken die gelovige onderzoekers in die periode karakteriseerde; meer nog om een boodschap te doen overkomen bij al degenen die in die periode volop beelden over Jezus verspreid hadden, door dit anti-dogma gedicteerd. En die boodschap is dat men niet meer te goeder trouw “enquêtes over Jezus” mag schrijven die beweren “historisch” te zijn, terwijl zij abstractie maken van het geloof in Hem of juister, het van meet af aan uitsluiten.

Wie deze verandering het duidelijkst belichaamt, is één van de grootste specialisten in het Nieuwe Testament van dit ogenblik, de Engelsman James D.G. Dunn. Hij heeft in een klein boek, “Nieuw perspectief over Jezus”, de resultaten samengevat van het monumentale onderzoek naar de oorsprong van het christendom . De auteur heeft de grond onder de twee basisovertuigingen weggenomen waarop de tegenstelling tussen de historische Jezus en de Christus van het geloof zich baseerde en volgens dewelke: men ten eerste, abstractie moet maken van het geloof-na-Pasen om de Jezus van de geschiedenis te kennen; men ten tweede, de traditie moet bevrijden van latere lagen en toevoegingen en men tot de eerste grondlaag of eerste “redactie” van een bepaalde perikoop uit het Evangelie moet teruggaan, om te weten wat de historische Jezus werkelijk gezegd en gedaan heeft.

Tegen de eerste overtuiging toont James Dunn dat het geloof voor Pasen begon; als sommigen Hem gevolgd zijn en Zijn leerlingen werden, is het omdat zij in Hem geloofden. Het gaat om een nog onvolmaakt geloof, maar wel om geloof. Aan dat geloof zal het Paasgebeuren zeker een kwaliteitssprong geven, doch kwaliteitssprongen waren er reeds voor Pasen, minder doorslaggevend, maar ze waren er, zoals de transfiguratie, bepaalde opzienbarende wonderen, de dialoog in Cesarea Filippi. Pasen is geen absoluut begin.

Tegen de andere overtuiging toont James Dunn dat de onderzoekers toegeven dat de Evangelische tradities gedurende enige tijd mondeling circuleerden maar dat zij het literair model altijd op deze traditie toepasten, zoals vandaag gebeurt wanneer men van editie tot editie teruggaat tot aan de oorspronkelijk tekst van een werk. Als men rekening houdt met wetten die – zoals nu nog, in bepaalde culturen – de mondelinge overdracht regelen van de tradities van een gemeenschap, ziet men dat het niet nodig is een gezegde uit het Evangelie te halen zoekend naar een hypothetische oorspronkelijke kern, wat trouwens de deur heeft opengezet voor allerlei manipulaties van Evangelieteksten, waarbij men een ajuin pelt op zoek naar een harde kern die niet bestaat. Sommige van die conclusies hebben katholieke specialisten altijd verdedigd , doch James Dunn heeft de verdienste ze verdedigd te hebben met moeilijk te weerleggen argumenten vanuit het historische en kritische onderzoek zelf en met eigen wapens.

Volgens de Amerikaanse rabbijn J. Neussner met wie met Benedictus XVI in zijn eerste boek over Jezus van Nazareth een dialoog aanging, spreekt dat resultaat voor zich. Uitgaande van een autonoom en om zo te zeggen neutraal gezichtspunt, dat van een orthodoxe jood, toont hij dat de scheiding tussen de historische Jezus en het geloof-na-Pasen, een ijdele poging is. De historische Jezus, die van de Evangelies, bijvoorbeeld die van de bergrede, is reeds een Jezus die eist dat men in Zijn Persoon reeds gelooft, Iemand die Mozes mag verbeteren, die Heer is van de sabbat, volgens wie men ook voor het vierde gebod een uitzondering mag maken; in de grond Iemand die zich op hetzelfde niveau plaatst als God. Juist daarom, zegt hij, zou hij ondanks zijn bewondering voor de persoon van Jezus, nooit één van Zijn volgelingen kunnen worden.

Hier stopt de studie van het Nieuwe Testament; zij bewijst de continuïteit tussen de Jezus van de geschiedenis en de Christus van het kerygma, verder gaat zij niet. Blijft te bewijzen, de continuïteit tussen de Christus van het kerygma en die van het dogma van de Kerk. Tekent de formulering van Leo de Grote en van Chalcedonië een coherente ontwikkeling van het Nieuwtestamentische geloof of vertegenwoordigt zij eerder een breuk daarmee? Deze vraag was mijn zorg in de geschiedenis van de christelijke oorsprong en mijn besluit wijkt niet af van dat van kardinaal Newman in zijn bekende verhandeling “Over de ontwikkeling van de christelijke leer” . De overgang van een functionele Christologie (wat Christus “doet”) en een ontologische Christologie (wat Christus “is) heeft zeker plaatsgehad, doch niet als een breuk want wij zien dat dit proces reeds bezig was binnen het kerygma, bijvoorbeeld bij de overgang van de Christologie van Paulus naar die van Johannes, en bij Paulus zelf bij de overgang van zijn eerste brieven naar zijn brieven in gevangenschap, aan de Filippenzen en de Kolossenzen.

Méér dan de formulering

Dit keer vereiste het onderwerp dat we wat langer stilstonden bij het doctrinaire gedeelte. In het christendom is de Persoon van Christus het fundament van alles. “Niemand zal zich gereed maken voor de strijd, als de trompet een onherkenbaar signaal geeft” (1 Kor. 14, 8): welke kracht zal onze evangelisatie hebben zonder heldere ideeën over wie Jezus Christus is? Maar nu rest ons nog een concrete toepassing voor het persoonlijke leven en het actuele geloof van de Kerk, wat altijd het doel is van ieder onderzoek van de Kerkvaders.

Vier eeuwen en half van formidabel theologisch werk gaven aan de Kerk de formulering: “Jezus Christus waarachtig God en waarachtig mens; Jezus Christus één enkele en dezelfde Persoon”. Nog korter: Hij is “één Persoon in twee naturen”. Op deze formulering is de zin van Kierkegaard perfect toepasselijk: “De dogmatische terminologie van de eerste Kerk is als een verrukkelijk kasteel met prinsen en de elegantste prinsessen, ondergedompeld in een diepe slaap. Het volstaat ze gewoon te wekken zodat ze rechtstaan en in heel hun glorie verschijnen” . Onze taak is dus de dogma’s te wekken en ze steeds nieuw leven te geven.

Het onderzoek van de Evangelies – ook dat van James Dunn waarover we zojuist spraken – toont ons dat de geschiedenis ons niet kan leiden naar de “Jezus in zich”, naar Christus zoals Hij in werkelijkheid is. Degene die wij in de Evangelies vinden is altijd, in elk stadium, een “herinnerde” Jezus, door middel van de herinneringen die de leerlingen van Hem bewaard hadden, zelfs als het om een gelovig geheugen gaat. Het gaat zoals het bij Zijn verrijzenis ging. “Enkelen van de onzen – zeiden de twee leerlingen van Emmaüs – zijn naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet” (Lc. 24, 24). De geschiedenis kan vaststellen dat de dingen aangaande Jezus van Nazareth zijn zoals de leerlingen in de Evangelies gezegd hebben, maar Hem ziet zij niet.

Dat gebeurt ook met het dogma. Het kan ons leiden naar een “gedefinieerde”, “geformuleerde” Jezus, doch Thomas van Aquino leert ons dat “het geloof niet uitgaat naar verwoorde formuleringen (enuntiabile) maar naar de realiteit (res). Tussen de formulering van Chalcedonië en de werkelijke Jezus vindt men hetzelfde verschil als tussen de chemische formule H2O en het water dat wij drinken of waarin wij zwemmen. Niemand kan zeggen dat de formule H2O nutteloos is of de realiteit niet volmaakt beschrijft; zij is de realiteit niet, zo simpel is dat! Wie zal ons kunnen leiden naar de “werkelijke” Jezus die verder dan de geschiedenis reikt en achter de definitie staat?

En zie, er is goed nieuws voor ons. “Onmiddellijke” kennis van Christus is mogelijk: de kennis die de Heilige Geest ons geeft, door Christus zelf gezonden. Hij is de enige “onmiddellijke bemiddeling” tussen ons en Jezus, in de zin dat Hij geen sluier is, geen diafragma of tussenpersoon, aangezien Hij de Geest van Jezus zelf is, Zijn “alter ego”, van dezelfde natuur als Hij. De heilige Ireneüs gaat zover te zeggen dat “de Heilige Geest onze gemeenschap met Christus is” . De bemiddeling van de Heilige Geest is dus verschillend van iedere andere bemiddeling tussen ons en de Verrezene, of zij nu Kerkelijk of sacramenteel is.

Doch het is de Schrift zelf die ons over deze rol van de Heilige Geest spreekt, die ons de ware Jezus wil doen kennen. De komst van de Heilige Geest met Pinksteren vertaalt zich door een onmiddellijke verheldering van al de werken en de Persoon van Jezus. Petrus besluit zijn toespraak met deze eigenlijke definitie “urbi et orbi” over de heerlijkheid van Christus: “voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan, dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Hand. 2, 36).

De heilige Paulus zegt dat Jezus Christus "naar de heilige Geest als Zoon van God door Gods machtige daad” (Rom. 1, 4) aangewezen is, met andere woorden door de werking van de Heilige Geest. Niemand kan zeggen dat Jezus de Heer is, tenzij door een innerlijke verlichting van de Heilige Geest. Vgl. 1 Kor. 12, 3 De Apostel kent aan de Heilige Geest “het begrip van het mysterie van Christus” toe, dat hem gegeven was zoals aan alle heilige apostelen en profeten. Vgl. Ef. 3, 4-5 Alleen als zij “zullen gesterkt zijn door de kracht van Zijn Geest”, zullen de gelovigen in staat zijn “de breedte en lengte en hoogte en diepte te vatten en te kennen van de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat” (Ef. 3, 16-19).

In het Evangelie van Johannes, kondigt Jezus dit werk van de Paracleet ten Zijnen opzichte zelf aan. De Geest zal van Hem ontvangen en het aan de leerlingen verkondigen; de Geest zal hen in herinnering brengen al wat Jezus gezegd heeft; de Geest zal hen tot de volle waarheid brengen over de relatie van Jezus met de Vader; de Geest zal van Jezus getuigen. Dit zal zelfs het criterium bij uitstek worden om te herkennen of het wel degelijk over de Geest van God gaat en niet over een andere geest: of Hij maakt dat men Jezus erkent die in het vlees gekomen is. Vgl. 1 Joh. 4, 2-3

Jezus van Nazareth, een “Persoon”

Met de hulp van de Heilige Geest doen wij dus een kleine poging om het dogma te doen “ontwaken”. Van de dogmatische driehoek van Leo de Grote en Chalcedonië – “waarlijk God”, “waarlijk mens”, “één Persoon” – beperken we ons tot het laatste element: Christus is “één Persoon”. De dogmatische definities zijn “open structuren”, dat wil zeggen in staat om nieuwe betekenis te krijgen, wat mogelijk is door de vooruitgang van het menselijk denken. Oorspronkelijk verwees de term “persoon” (van het Latijn personare) naar het theatermasker dat de acteur toeliet zijn stem in het theater te laten weerlinken; daarna verwees hij naar het gelaat, dus het individu, tot hij zijn hoogste betekenis kreeg als “een individueel wezen van rationele natuur” (Boèce).

Het begrip zoals het vandaag gebruikt wordt, heeft zich met een meer subjectieve en relationele betekenis verrijkt, ongetwijfeld door het trinitaire gebruik van de term persoon als “een relatie”. De term verwijst dus naar de mens die relatiebekwaam is, een “ik” tegenover een “gij”. Daarin heeft de Latijnse formulering “una persona” zich rijker getoond dan de overeenkomstige Griekse formulering “hypostase”. Men kan elk bestaand object “hypostase” noemen, maar “persoon” kan alleen van een menselijk wezen gezegd worden en naar analogie, van een Goddelijk wezen. Wij spreken vandaag (en ook de Grieken) over de "waardigheid van de persoon", niet over de waardigheid van de hypostase.

Passen wij dit alles toe op onze band met Christus. Zeggen dat Jezus “een Persoon” is, is ook zeggen dat Hij verrezen is, dat Hij leeft, dat Hij voor Mij staat, dat ik Hem kan tutoyeren zoals Hij mij tutoyeert. Wij dienen in ons hart en onze geest voortdurend over te gaan van het personage Jezus naar de Persoon Jezus. Een personage is iemand van wie men kan zeggen en schrijven wat men wil, maar in het algemeen ken men niet tot en met hem spreken. Jezus blijft voor de meerderheid van de gelovigen helaas een personage, iemand over wie men discuteert, over wie men eindeloos schrijft, een herinnering uit het verleden, een geheel van doctrines, dogma’s of ketterijen. Hij is eerder een instelling dan een bestaand wezen. De filosoof Jean-Paul Sartre beschreef in een bekend blad de metafysische rilling, veroorzaakt door de plotse ontdekking van het bestaan van de dingen. Ten minste daarin kunnen wij het met hem eens zijn:

“Ik was in een park. De wortels van de kastanjeboom drongen diep in de grond, tot onder mijn bank. Ik herinnerde mij niet meer wat wortels waren. De woorden waren vervaagd en met hen, de betekenis van de dingen, hun gebruiksaanwijzing, de zwakke herkenningstekens die mensen oppervlakkig getekend hebben (...) En dan had ik deze ingeving. Ze sneed me de adem af. Nooit had ik voordien voorvoeld wat het zeggen wou “bestaan” (...) gewoonlijk verbergt het zich. Het is er, rondom ons, in ons, het is ons, men kan geen twee woorden zeggen zonder erover te spreken en uiteindelijk raakt men het niet. En dan, zie, plots was het daar, klaar als de dag: het bestaan was ineens ontsluierd” .

Om verder te gaan dan gedachten en woorden over Jezus en contact met Hem, een levende Persoon te nemen, dient men door een soortgelijke ervaring te gaan. Bepaalde exegeten interpreteren de Goddelijke Naam “Ik ben die is” (Ex. 3, 14) zo: “Hij die daar is”, die aanwezig, beschikbaar, nu, hier . Deze definitie is tevens perfect toepasselijk op de verrezen Jezus. Het is mogelijk Jezus tot vriend te hebben, want omdat Hij verrezen is, leeft Hij, is Hij dicht bij mij, ik kan met Hem omgaan zoals een levende omgaat met een levende, een aanwezige met een aanwezige. Niet met het lichaam, zelfs niet door onze verbeelding alleen, maar in de Geest, wat oneindig inniger en reëler is dan zowel het ene als het andere. De heilige Paulus garandeert dat het mogelijk is alles ‘met Jezus’ te doen: eten, drinken of iedere andere activiteit. Vgl. 1 Kor. 10, 31 Vgl. Kol. 3, 17

Helaas, zelden denkt men aan Jezus als aan een vriend en vertrouweling. Ons onderbewustzijn wordt beheerst door het beeld van een verrezen Man, opgestegen ten hemel, ver weg in Zijn Goddelijke transcendentie, die ooit terugkomt, op het einde der tijden. Men vergeet dat Hij, zoals het dogma zegt, “waarlijk mens” is, dat Hij zelfs de menselijke perfectie is en het gevoel van vriendschap - één van de edelste kwaliteiten van een mens - in de hoogste mate bezit. Het is Jezus die deze relatie met ons verlangt. In zijn afscheidsrede geeft Hij de vrije loop aan Zijn gevoelens en zegt: “Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord” (Joh. 15, 15).

Meer nog dan bij de heiligen (bij wie de relatie met de Meester, de Herder, de Bruidegom overheerst ...), heb ik deze relatie met Jezus gezien bij joden die vandaag de Messias kunnen aanvaarden, dikwijls op een manier die nauw aansluit bij Saul. De Naam Jezus houdt plots op een duistere bedreiging te zijn en wordt de zoetste en meest beminde onder de namen. Een vriend. Alsof de afwezigheid van tweeduizend jaar discussies in hun voordeel speelt. Hun Jezus is nooit een “ideologische” Jezus, maar een persoon van vlees en bloed. Van hun bloed! Men wordt ontroerd door het getuigenis van sommigen onder hen. Alle tegenstrijdigheden zijn in één ogenblik opgelost, alle donkerheid verhelderd. Het is alsof men de geestelijke lezing van het Oude Testament globaal en als het ware in versneld tempo, voor onze ogen ziet verwezenlijken. De heilige Paulus vergelijkt dit met het moment waarop de sluier afvalt van iemands ogen. Vgl. 2 Kor. 3, 16

Tijdens Zijn leven op aarde, alhoewel Hij van iedereen hield zonder onderscheid, is het slechts met enkelen – met Lazarus en zijn zusters, maar meer nog met Johannes, de “leerling die Hij liefhad” – dat Jezus werkelijke vriendschapsrelaties onderhoudt. Nu Hij verrezen is en niet meer onderworpen aan de beperkingen van het vlees, biedt Hij elke man en elke vrouw de mogelijkheid Hem tot vriend te hebben, in de sterkste zin van het woord. Moge de Heilige Geest, de vriend van de Bruidegom, ons helpen deze leven vervullende mogelijkheid met verbazing en vreugde te ontvangen.

Document

Naam: DE HEILIGE LEO DE GROTE EN HET GELOOF IN JEZUS CHRISTUS, WAARACHTIG GOD EN WAARACHTIG MENS
Vierde Vastenpredikatie 2014 - Redemptoris Mater
Soort: Prefectuur van het Pauselijk Huis - Prediker van het Pauselijk Huis
Auteur: Pater Raneiro Cantalamessa, ofm cap.
Datum: 4 april 2014
Copyrights: © 2014, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk
Vert. uit het Frans (zenit.org): maranatha-gemeenschap
Bewerkt: 30 januari 2020

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test