DE INSTELLING VAN HET HUWELIJK VERDEDIGEN EN VERSTERKENTot de Romeinse Rota
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Toespraak)
H. Paus Paulus VI -
9 februari 1976
DE INSTELLING VAN HET HUWELIJK VERDEDIGEN EN VERSTERKEN
Tot de Romeinse Rota
Beminde zonen,
Met grote vreugde heten wij u, leden van de Rechtbank van de Heilige Romeinse Rota, welkom, die tot ons zijt gekomen zoals u jaarlijks pleegt te doen, en gaarne bevestigen wij, dat wij met grote aandacht en eerbied geluisterd hebben naar wat uw doorluchtige deken, Boleslaus Filipiak, die ons zo dierbaar is en die wij hoogachten, tot uitdrukking heeft gebracht. Hij heeft de gevoelens van u allen hier aanwezig vertolkt en er in voortreffelijke en roerende woorden enkele zaken aan toegevoegd die voorzeker alle aandacht verdienen; het betreft namelijk kwesties 'die behoren tot de rechtspraak in de kerk en bepaalde beslissingen die daarmee in verband staan.
Uw komst hierheen ontleent bijzonder gezag aan het feit, dat u door een bijzondere reden wordt gedreven. Immers, telkens wanneer ons de gelegenheid wordt geboden met u, zeereerwaarde heren, samen te zijn of de uitoefening van uw taak gade te slaan, komt ons steeds spontaan de zwaarte en het primaire belang voor ogen van de taak die u voor de kerk verricht, doordat u recht spreekt uit, naam en op gezag van de Apostolische Stoel zelf.
Het is namelijk een dienst die niet alleen door de verheven tradities van uw tribunaal wordt gesierd, maar die ook door uw inzet en vooral door de geest van priesterlijk apostolaat, waarmee u bezield bent, wijst op de grote ernst van uw oordeel en uw voorbereiding op een dergelijk ambt, op de vurige ijver die u aan de dag legt voor de dagelijkse plichten, die u door de Apostolische Stoel zijn toevertrouwd in vast vertrouwen aangaande de verdediging van het recht. Zodoende biedt de plechtige inauguratie van het rechterlijk jaar ons de gelegenheid openlijke en verdiende lof toe te zwaaien aan dit roemrijke tribunaal, u onze dankbaarheid te betonen en u te sterken voort te gaan met de ongetwijfeld lastige en stille taak die u is opgedragen. Dat doen wij met des te groter bereidheid, omdat in onze tijd de uitoefening van de rechterlijke macht - evenals trouwens iedere rechterlijke regeling - bij niet weinigen in de kerk op verzet stuit, alsof het een structuur is die over de geestelijke macht en de vrijheid van de verkondiging van het evangelie heen wordt opgelegd; daarover hebben wij echter bij een andere gelegenheid reeds gesproken.
Wanneer wij nu echter onze aandacht besteden aan de kwesties die in het canoniek recht de belangrijkste zijn, kunnen wij niet anders dan uw belangstelling vragen voor het terrein waar uw zorg voor gerechtigheid en de morele en leerstellige werkzaamheid van uw historisch gedenkwaardig tribunaal nog meer moet uitschitteren. Wij denken namelijk aan de huwelijkszaken; de niet geringe toeneming hiervan is een betreurenswaardig teken van de gevaren waaraan de samenleving in onze dagen is blootgesteld ten aanzien van de hechtheid, de kracht en het geluk van de instelling van het gezin.
"Wij verheugen ons er voorzeker over, dat de zorg van het Tweede Vaticaans Concilie voor de bevordering van de geestelijke waarde van het huwelijk en het openen van nieuwe wegen voor de pastorale werkzaamheid van de kerk bijzondere aandacht van dit tribunaal heeft getrokken en het ertoe heeft gebracht om ten volle de betekenis te vatten van een meer persoonlijke aanpak die door het leergezag van het concilie werd voorgesteld en die steunt op de terechte waardering voor de echtelijke liefde en de wederzijdse vervolmaking van de echtgenoten. Daardoor mag echter beslist geen afbreuk worden gedaan aan de waardigheid en stabiliteit van het gezin, noch aan de vooraanstaande plaats en echtelijke taak van de voortplanting die daaruit voortvloeien.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 47-48 Derhalve biedt de veelvuldige ervaring die uw tribunaal heeft opgedaan u de gelegenheid om nu - evenals in het verleden - het nuttige en uitstekende materiaal aan te dragen voor de nieuwe canonieke wetgeving die op het ogenblik wordt voorbereid.
Wij willen er nogmaals op wijzen, hoezeer de kerk op u vertrouwt ten aanzien van deze zo nuttige en zo noodzakelijke hulp om de instelling van het huwelijk te verdedigen en te versterken. Want, terwijl uit uw uitspraken duidelijk de gelukkige uitkomsten blijken waartoe de juridische, biologische, psychologische en sociologische wetenschappen zijn gekomen - waardoor het huwelijk beter wordt gekend en begrepen volgens zijn ware natuur als liefdesgemeenschap -, hebt u tevens krachtig vastgehouden aan die primaire beginselen die de leer en de gewoonte van de kerk steeds hebben gevolgd, of ze zich nu verzette tegen dwalingen ten aanzien van het instituut van het huwelijk en tegen het bederf ervan, of dat ze het huwelijk erop richtte, dat het met de dag volmaakter en gepaster zijn aard van echtelijke gemeenschap en sacrament kan tonen.
Nu brengt de loop van onze toespraak ons ertoe, uw gedachten en geest te leiden naar bepaalde meningen die vanuit bepaalde opvattingen die heden ten dage worden verspreid en die vanuit de nieuwe wegen door het concilie ingeslagen, zijn voortgekomen en waarvan de aanhangers, daar ze de goederen van de echtelijke liefde en de volmaaktheid van de echtgenoten soms meer dan billijk verheffen, zover gaan, dat ze het fundamentele goed van het kroost erbij ten achter stellen, ja zelfs geheel terzijde stellen. De echtelijke liefde achten deze lieden van zo groot belang, ook in het recht, dat ze de geldigheid van de huwelijksband daaraan ondergeschikt maken en zo zonder meer de deur openzetten voor echtscheiding, alsof bij het ontbreken van de liefde (of liever van de primitieve liefdesbegeerte) de onherroepelijke geldigheid van de huwelijksband ontbreekt die uit de vrije en liefdevolle instemming is ontstaan.
Wij achten het voldoende op deze ene en u welbekende opmerking te wijzen, die ons alleszins waard lijkt hier en nu in uw gedachte terug te roepen.
Er mag voorzeker niet getwijfeld worden aan het belang dat het Concilie hechtte aan de echtelijke liefde, dat het de volmaakte situatie en het einddoel van het huwelijk noemt, waardoor de echtgenoten er aan herinnerd worden om blijvend hun gemeenschappelijk leven te leiden. Wat wij echter van het hoogste belang achten hier nogmaals in het licht te stellen, is het volgende: de christelijke leer van het gezin kan, zoals u wel weet, geenszins een opvatting van de echtelijke liefde delen die ertoe leidt de kracht en de betekenis van dat welbekende beginsel te verlaten of te verminderen: het huwelijk komt tot stand door de consensus van de partijen. Dit beginsel is van het grootste belang in de gehele traditie van de canonieke en theologische leer, en hetzelfde beginsel is dikwijls door het leergezag van de Kerk voorgehouden als een van de voornaamste peilers waarop het natuurrecht over de huwelijksinstelling en de evangelische voorschriften steunen. Vgl. Mt. 19, 5-6
Vgl. Paus Nicolaas I, Antwoorden aan de Bulgaren, Ad consulta vestra bulgarorum (13 nov 866), 1. DH 643 Vgl. Paus Alexander III, Brief, Aan de Aartsbisschop van Salerno (fragment), Verum post (22 mrt 1179), 2. DH 756 Vgl. Paus Paulus III, Bul, Altitudo divini consilii (1 juni 1537). DH 1497 Vgl. Concilie van Trente, 24e Zitting - Decreet "Tametsi" - Canones over een hervorming van het Huwelijk, Sessio XXIV - De clandestinitate matrimonium irritante (11 nov 1563), 1. DH 1813 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 8.49.50. DH 3701, 3713.
Krachtens dit allen welbekende beginsel komt het huwelijk tot stand op het ogenblik dat de echtgenoten de juridisch geldige huwelijksinstemming geven. Die instemming is een contract-scheppende wilsact (ofwel het huwelijksverbond, om een uitdrukking te gebruiken die men liever bezigt dan het woord contract), een wilsact die in één ondeelbaar ogenblik het juridisch effect teweegbrengt ofwel het feitelijke huwelijk 'in facto esse', zoals men zegt, of de levensstaat, en die later geen macht meer heeft over de 'juridische realiteit' die erdoor is voortgebracht. Daardoor komt het, dat, wanneer deze daad eenmaal het juridisch effect of het huwelijksverbond heeft bewerkt, die instemming onherroepelijk wordt en dat wat ze heeft voortgebracht niet meer te niet kan doen.
Hoewel de constitutie '2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965)' een pastorale constitutie is, huldigde ze duidelijk deze leer, zoals vaststaat uit de volgende woorden van dit document:
Door de Schepper gesticht en onder eigen wetten geplaatst, komt de intieme gemeenschap van leven en van echtelijke liefde tot stand door het huwelijksverbond, anders gezegd: door een onherroepelijk persoonlijk wederzijds jawoord. Aldus ontstaat door een menselijke daad waardoor beiden zich wederzijds geven en ontvangen een, ook ten overstaan van de maatschappij, in de wet van God verankerd instituut; deze heilige band is dan, ten voordele zowel van het welzijn van de echtgenoten en kinderen als van de gemeenschap, niet langer afhankelijk van een louter menselijke beslissingsmacht. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 48
Derhalve moet volkomen worden ontkend, dat bij gebrek aan het subjectieve element, zoals vooral de echtelijke liefde is, het huwelijk niet langer bestaat als juridische realiteit, die haar oorsprong vindt in een eens voor al geldende juridische instemming. Deze realiteit begint, wat het recht betreft, te bestaan onafhankelijk van de liefde en blijft bestaan, ook wanneer het liefdesgevoel geheel is verdwenen. Wanneer zij hun vrije instemming geven, doen de echtgenoten immers niets anders dan intreden en zich invoegen in een objectieve orde ofwel 'instelling' die boven hen uit gaat en allerminst van hen afhankelijk is noch wat haar natuur noch wat haar eigen wetten betreft. Het huwelijk heeft zijn oorsprong niet in de vrije wil van de mensen, maar is door God ingesteld, die haar met zijn wetten wilde verrijken en ordenen; deze wetten erkennen de echtgenoten meestal spontaan en gaarne en prijzen ze, en ze moeten die hoe dan ook aanvaarden tot hun eigen welzijn en tot welzijn van de kinderen en de samenleving. Uit de vrijwillige genegenheid wordt de liefde een verplichtende opdracht. Vgl. Ef. 5, 25
Dit alles moet niet zo worden verstaan, alsof het belang en de waardigheid van de echtelijke liefde er op enigerlei wijze door worden verminderd, aangezien de rijkdom aan zegeningen die de instelling van het huwelijk inhoudt niet enkel en alleen in de juridische elementen is vervat. Ook al valt de echtelijke liefde niet onder het terrein van het recht, ze heeft toch een zeer edele en noodzakelijke functie in het huwelijk. Het is een kracht van psychologische orde, die God aan de doeleinden van het huwelijk ondergeschikt heeft gemaakt. En inderdaad, waar de liefde ontbreekt, missen de echtgenoten de krachtige drijfveer om alle plichten en taken van de echtelijke gemeenschap met wederzijdse trouw te volbrengen. Waar, integendeel, echte huwelijksliefde heerst, dat wil zeggen, "een menselijke ... alomvattende liefde ... trouwen uitsluitend tot de dood ... vruchtbaar" Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 9, daar kan het huwelijk zelf volmaakt worden volgens die volle vorm van volmaaktheid die het van nature kan bereiken.
Zeereerwaarde heren en beminde zonen, wanneer wij deze opmerkingen, die volkomen vaststaan, maken, willen wij tevens uitdrukking geven aan onze wens, dat uw rechterlijke inspanning steeds wordt geleid door grote getrouwheid jegens de canonieke wet en door bestendige trouw ten aanzien van de juiste pastorale interpretatie ervan; en dit moge vooral gebeuren, nu wegens een huidige overdreven geestesstroming, niet zonder schade voor de juiste morele wet, een voorzichtige verdediging van de hoogste goederen van het leven vereist is, volgens de leidraad van het recente concilie.
Wij zijn vast overtuigd van de prijzenswaardige en stipte trouw van uw tribunaal aan de normen die door het recht aangaande de canonieke procesvoeringen zijn uitgevaardigd. Een van onze wensen is dan ook, dat de kerkelijke rechters voortdurend een voorbeeld nemen aan uw wijze van handelen, zodat zij noch gemakkelijk noch zonder wettige reden een ontheffing van die normen toelaten.
Dit alles brengen wij met grote vurigheid naar voren, terwijl wij de blijvende uitstorting van de hemelse Wijsheid over u en het nieuwe rechterlijke jaar afroepen. De genade van God zij steeds met u; de volmaakte dienst aan de kerk moge u steeds als hoogste einddoel van uw werk voor ogen staan en u steun bieden bij de moeilijkheden die u zeker te wachten staan; tenslotte mogen de tradities van uw hoogwaardig tribunaal u aansporen om uw voortreffelijke deugden van geest en hart met steeds groter edelmoedigheid en ijver na te streven.
Deze wensen en gebeden bekrachtigen wij met onze apostolische zegen.
© 1976, Archief van Kerken, 31e jrg, nr. 9, p. 410-414
Alineaverdeling en -nummering: redactie