Paus Pius XII - 2 oktober 1944
DE VERPLICHTING DE WAARHEID TE ZOEKEN BIJ DE BEHANDELING VAN HUWELIJKSZAKEN Tot de Romeinse Rota |
|||
► | Het drievoudig bestanddeel vereist tot de eenheid van de betrachting |
1. Wij moeten in het algemeen vooropzetten dat een menselijke betrachting één is wanneer de volgende elementen haar integreren: een enig doel, een gemeenschappelijk gericht-zijn van allen naar dit enig doel, een juridisch-zedelijke verplichting deze richting te nemen en te bewaren. U begrijpt heel goed dat, onder deze elementen, het enig doel feitelijk het principe en de formele eindterm is, zo objectief als subjectief beschouwd. Zoals immers iedere beweging haar bepaling krijgt van de eindterm, zo wordt ook de bewuste menselijke activiteit gespecificeerd door het nagestreefde doel. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 1, a. 2
Welnu, in het huwelijksproces is het vellen van een oordeel dat beantwoordt aan de werkelijkheid en aan het recht het enig doel; is er spraak van een proces dat moet leiden tot de nietigverklaring van het huwelijk, dan gaat het om het al of niet bestaan van de echtelijke hand; wordt daarentegen alleen een onderzoek ingesteld betreffende de ontbinding van een huwelijk, dan is het zaak het al of niet bestaan van de vereiste voorwaarden te bewijzen. Met andere woorden, het huwelijksproces beoogt de werkelijkheid en het er aan beantwoordend recht betreffende het bestaan of het voortbestaan van een huwelijksband te verzekeren en rechtsgeldig te maken.
Nopens het derde element, d.i. de juridisch-zedelijke verplichting steeds de boven aangeduide richting te bewaren, moet gezegd dat het, in huwelijkszaken, zijn oorsprong heeft in het goddelijk recht. Het huwelijkscontract is immers van nature, en tussen gedoopten bovendien door zijn verheffing tot de waardigheid van sacrament, geregeld en bepaald niet door de mensen maar door God. Het weze voldoende de woorden van Christus in het geheugen te roepen: "Wat God gebonden heeft, zal geen mens pogen te ontbinden." (Mt. 19, 6), en verder de leer van S. Paulus: "Dit sacrament is groot, ik bedoel: in Christus en de Kerk." (Ef. 5, 32). Deze ernstige en zware verplichting, die haar hoogste en onuitputbare bron heeft in het goddelijk recht en, in huwelijkszaken, in dienst van de waarheid staat, moet te allen tijde met kracht geaffirmeerd en ingescherpt worden. Het mag nooit gebeuren dat in de huwelijkszaken, die behandeld worden voor een kerkelijke rechtbank, bedrog, meineed, omkoping of list van welke aard ook geduld worden. Daarom moeten alle betrokken personen waakzaam zijn, hun geweten waar het nodig schijnt wakker schudden en zich diep in de geest prenten dat deze processen eigenlijk niet gevoerd worden door de rechtbank van mensen, maar voor deze van de alwetende God, en dat bijgevolg de oordelen die geveld worden en door een of ander bedrog in substantie vals zijn, in geweten en voor God geen waarde hebben.