
Paus Franciscus - 27 februari 2014
In de viering van de wijding van een Bisschop, vraagt de samengekomen Kerk, na de aanroeping van de Heilige Geest, dat de gepresenteerde kandidaat wordt gewijd. Degene die voorzit vraagt dan: “Heeft u het mandaat?” In deze vraag klinkt wat de Heer deed door: “Hij riep de twaalf bij zich en begon hen twee aan twee uit te zenden…” (Marc. 6, 7). Ten diepste zou de vraag ook zo uitgedrukt kunnen worden: “Bent u er zeker van dat zijn naam genoemd is door de Heer? Bent u er zeker van dat het de Heer is die hem tot de geroepenen gerekend heeft om op een bijzondere manier bij Hem te blijven en om hem de zending toe te vertrouwen die niet de zijne is, maar die aan de Heer toevertrouwd is door de Vader?”
Deze Congregatie bestaat om zo’n mandaat te helpen schrijven, dat vervolgens in zoveel Kerken zal weerklinken en vreugde en hoop aan het heilige Volk van God zal brengen. Deze Congregatie bestaat om zich ervan te verzekeren dat de naam van wie gekozen is voor alles door Heer is uitgesproken. Dit is de grote zending die aan de Congregatie voor de Bisschoppen is toevertrouwd, haar meest veeleisende taak: het identificeren van degene aan wie de Heilige Geest Zelf de leiding geeft over zijn Kerk.
Van de lippen van de Kerk zal in elke tijd en in elke plaats de vraag vernomen worden: geef ons een Bisschop! Het heilige Volk van God gaat door met spreken: we hebben iemand nodig die van bovenaf over ons waakt; we hebben iemand nodig die naar ons kijkt met de ruimheid van Gods hart; we hoeven geen manager, geen CEO van een bedrijf, en zelfs niet iemand die op het niveau staat van onze kleinheid of geringe ambities. We hebben iemand nodig die zich weet te verheffen tot de hoogte van Gods blik op ons om ons naar Hem te leiden. Alleen onder de blik van God is er voor ons toekomst. We hebben iemand nodig die, doordat hij de wijde uitgestrektheid van Gods veld beter kent dan zijn eigen smalle tuin, ons garandeert dat waar onze harten naar verlangen geen loze belofte is.
De mensen zwoegen verder op de vlakte van het dagelijks leven en hebben het nodig geleid te worden door iemand die in staat is de zaken van bovenaf te zien. Daarom moeten we nooit het zicht verliezen op de noden van de afzonderlijke Kerken voor welke we moeten zorgen. Er bestaat geen standaard Herder voor alle Kerken. Christus kent de eigenheid van de Herder die voor elke Kerk nodig is om te beantwoorden aan haar noden en haar te helpen haar potentieel te verwezenlijken. Onze uitdaging is in het perspectief van Christus binnen te gaan, rekening houdend met deze eigenheid van de afzonderlijke Kerken.
Om zulke dienaars te kiezen moeten wij ons allemaal verheffen, moeten ook wij opgaan naar het “hogere vlak”. We kunnen niet anders dan omhoog gaan, we mogen ons niet tevreden stellen met lage maatregelen. We moeten ons verheffen voorbij en boven onze eventuele voorkeuren, sympathieën, lidmaatschappen of neigingen om in de uitgestrektheid van Gods horizon binnen te gaan en deze dragers van zijn blik van bovenaf te vinden. Niet mannen die geconditioneerd zijn door de angst van onderaf, maar Herders die begiftigd zijn met parresia, in staat te verzekeren dat er in de wereld een sacrament van eenheid is (2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964)) en de mensheid daarom niet bestemd is voor wanorde en desoriëntatie.
Het is dit grote doel, uitgetekend door de Geest, die de manier bepaalt waarop deze edelmoedige en veeleisende taak wordt uitgeoefend, waarvoor ik ieder van u onnoemelijk dankbaar ben, te beginnen met de Kardinaal Prefect Marc Ouellet, en u allen omarmend, Kardinalen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen die lid zijn. Een speciaal woord van erkentelijkheid voor de edelmoedigheid van hun werk zou ik willen richten tot de officialen van het Dicasterie, die in stilte en met geduld bijdragen aan de goede afloop van de dienst de Kerk te voorzien van de Herders die ze nodig heeft.
Bij het ondertekenen van de benoeming van elke Bisschop zou ik het gezag van uw onderscheidingsvermogen en de breedte van de horizonten waarmee uw advies rijpt, willen kunnen aanraken. Daarom zal de geest die heerst over uw werkzaamheden, vanaf de lastige taak van de officialen tot en met de onderscheiding van de oversten en leden van de Congregatie, niet anders kunnen zijn dan dat nederige, stille en moeizame proces dat plaatsvindt onder het licht dat van boven komt. Professionaliteit, dienstbaarheid en heiligheid van leven: als we afwijken van dit driespan vallen we uit de grootheid waartoe we zijn geroepen.
Waar moeten we dit licht dan vinden? De hoogheid van de Kerk bevindt zich altijd in de diepe afgronden van haar fundamenten. In de Apostolische Kerk bevindt zich wat hoog en diep is. Het morgen van de Kerk bevindt zich altijd in haar oorsprong.
Daarom nodig ik u uit om u de Apostolische Kerk voor de geest te halen en haar te “bezoeken” om er enkele criteria te zoeken. We weten dat het Bisschoppencollege, waarin de Bisschoppen door middel van het Sacrament zullen worden ingevoegd, het Apostelcollege opvolgt. De wereld heeft er behoefte aan te weten dat deze ononderbroken Opvolging bestaat. In de Kerk is deze band met de goddelijke arché tenminste niet verbroken. De mensen hebben al de pijnlijke ervaring van zoveel breuken: ze hebben het nodig in de Kerk die onuitwisbare continuïteit van de genade van het begin te vinden.
Laten we daarom het moment onderzoeken waarin de Apostolische Kerk het College van de Twaalf opnieuw moet samenstellen na het verraad van Judas. Zonder de Twaalf kan de volheid van de Heilige Geest niet neerdalen. De opvolger wordt gezocht onder hen die Jezus’ weg vanaf het begin hebben gevolgd en nu “samen met de twaalf een getuige van zijn verrijzenis” kan worden. Vgl. Hand. 1, 21-22 Het is noodzakelijk om uit de volgelingen van Jezus de getuigen van de Verrezene te kiezen.
Hieruit vloeit het essentiële criterium voort voor de profielschets van de Bisschoppen die we willen hebben. Wie is een getuige van de Verrezene? Het is wie Jezus vanaf het begin gevolgd heeft en met de Apostelen getuige van zijn Verrijzenis wordt gemaakt. Ook voor ons is dit het eenheid scheppende criterium: de Bisschop is degene die alles wat er met Jezus is gebeurd actueel weet te maken en zich bovenal, samen met de Kerk, getuige van de Verrijzenis weet te maken. De Bisschop is op de eerste plaats een martelaar voor de Verrezene. Niet een geïsoleerde getuige maar samen met de Kerk. Zijn leven en zijn dienstwerk moeten de Verrijzenis geloofwaardig maken. Door zich te verenigen met Christus op het kruis van de ware zelfgave, laat hij het leven dat niet sterft uitstromen voor zijn Kerk. De stervensmoed, de edelmoedigheid het eigen leven te geven en zich op te branden voor de kudde staan geschreven in het “DNA” van het bisschopsambt. De zelfverloochening en het offer zijn eigen aan de bisschoppelijke zending. En dit wil ik benadrukken: de zelfverloochening en het offer zijn eigen aan de bisschoppelijke zending. Het bisschopsambt is niet voor zichzelf maar voor de Kerk, voor de kudde, voor de anderen, vooral voor hen die volgens de wereld moeten worden weggegooid.
Daarom is de boekhouding van de menselijke, intellectuele, culturele en zelfs pastorale gaven van geen nut voor het identificeren van een Bisschop. Het profiel van een Bisschop is niet de algebraïsche som van zijn gaven. Het is zeker dat we iemand nodig hebben die uitmunt (Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983)): zijn menselijke heelheid verzekert zijn vermogen tot gezonde, evenwichtige relaties, om zijn eigen gebreken niet op anderen te projecteren en niet een factor van instabiliteit te worden; zijn christelijke standvastigheid is essentieel voor het bevorderen van de broederlijkheid en de gemeenschap; zijn rechtschapen gedrag getuigt van de hoge maatstaf van de leerlingen van de Heer; zijn culturele vorming stelt hem in staat met de mensen en hun cultuur in dialoog te treden; zijn rechtzinnigheid en trouw aan de hele door de Kerk behoede Waarheid maakt hem tot steunpilaar en referentiepunt; zijn innerlijke en uiterlijke discipline laat hem zelfbeheersing hebben en biedt ruimte voor het ontvangen en leiden van anderen; zijn vermogen tot regeren met vaderlijke vastberadenheid garandeert de veiligheid van de autoriteit die helpt te groeien; zijn transparantie en zijn onthechting in het beheer van de goederen van de gemeenschap geven hem gezag en krijgen de achting van allen.
Al deze onontbeerlijke gaven moeten toch secundair zijn aan het centrale getuigenis van de Verrezene, moeten ondergeschikt zijn aan deze primaire verplichting. Het is de Geest van de Verrezene die zijn getuigen schept, die hun kwaliteiten en waarden integreert en verheft in het vormen van de Bisschop.
Maar laten we terugkeren naar de apostolische tekst. Na de moeizame onderscheiding komt het gebed van de Apostelen: “Gij Heer, die aller harten kent, wijs degene aan die Gij van deze … hebt uitverkoren” (Hand. 1, 24) en “toen liet men hen loten” (Hand. 1, 26). Laten we het klimaat van ons werk leren kennen en de ware Maker van onze keuzes. We kunnen geen afstand nemen van dit “wijs gij ons degene aan, Heer”. Het is altijd onontbeerlijk de soevereiniteit van God te garanderen. De keuzes mogen niet door onze eisen gedicteerd, door eventuele “stallen”, klieken of machtsposities geconditioneerd worden. Om deze soevereiniteit te garanderen zijn er twee fundamentele houdingen: de rechtbank van het eigen geweten voor God en de collegialiteit. En dit is de garantie.
Vanaf de eerste stappen van ons complexe werk (vanaf de nuntiaturen tot het werk van de officialen, leden en oversten) zijn deze twee houdingen onontbeerlijk: het geweten voor God en de collegiale verplichting. Niet de willekeur maar de gezamenlijke onderscheiding. Niemand kan alles in de hand hebben, ieder draagt met nederigheid en oprechtheid zijn eigen steentje bij aan een mozaïek dat aan God toebehoort.
Deze fundamentele visie spoort ons ertoe aan de kleine pendelvaart van onze boten te verlaten om de route van het grote schip van de Kerk van God te volgen: haar universele horizon van redding, haar vaste kompas in het Woord en het Ambt, de zekerheid van de adem van de Geest die haar voortdrijft en de veiligheid van de haven die haar wacht.
Een ander criterium wordt voorgehouden door Handelingen 6,1-7 Vgl. Hand. 6, 1-7 : de Apostelen leggen de handen op aan degenen die de tafels moeten bedienen omdat ze “het woord Gods” niet kunnen “verwaarlozen”. Aangezien het geloof voortkomt uit de verkondiging, hebben we kerygmatische Bisschoppen nodig. Mannen die dat “voor u” waar Paulus over spreekt toegankelijk maken. Mannen die hoeders zijn van de leer, niet om te meten hoever de wereld van de waarheid die zij bevat af leeft, maar om de wereld te fascineren, om hem te betoveren met de schoonheid van de liefde, om hem te verleiden met het aanbod van de vrijheid die door het Evangelie gegeven wordt. De Kerk heeft geen behoefte aan apologeten voor hun eigen zaken noch aan kruisvaarders voor hun eigen veldslagen, maar aan nederige en vertrouwvolle zaaiers van de waarheid, die weten dat deze hun steeds opnieuw gegeven wordt, en die vertrouwen op haar macht. Bisschoppen die zich ervan bewust zijn dat ook wanneer het nacht is en de vermoeienis van de dag hen heeft afgemat, de zaadjes op het veld aan het ontkiemen zijn. Geduldige mannen omdat ze weten dat er nooit zoveel onkruid zal zijn dat het het hele veld vult. Het mensenhart is gemaakt voor het graan, het is de vijand die stiekem het slechte zaad heeft uitgeworpen. De tijd van het onkruid is echter al onherroepelijk vastgesteld.
Ik zou dit goed willen benadrukken: geduldige mannen! Men zegt dat Kardinaal Siri gewoonlijk herhaalde: “Er zijn vijf deugden van een Bisschop: ten eerste het geduld, ten tweede het geduld, ten derde het geduld, ten vierde het geduld en tenslotte het geduld met hen die ons uitnodigen geduld te hebben”.
Het is dus nodig zich veeleer in te spannen voor de voorbereiding van de bodem, voor de weidsheid van het zaaien. Handelen als vertrouwvolle zaaiers, daarbij de angst vermijdend van wie zich inbeeldt dat de oogst alleen van hem afhangt, of de wanhopige houding van scholieren die nagelaten hebben hun huiswerk te doen en roepen dat er nu niets meer aan te doen is.
Dezelfde tekst van Handelingen 6,1-7 Vgl. Hand. 6, 1-7 verwijst naar het gebed als één van de twee essentiële taken van de Bisschop: “Ziet dus uit, broeders, naar zeven mannen uit uw midden, van goede faam, vol van geest en wijsheid. Hen zullen wij dan met dit ambt bekleden, terwijl wij onszelf blijven wijden aan het gebed en de bediening van het woord” (Hand. 6, 3-4). Ik heb gesproken over kerygmatische Bisschoppen – nu wijs ik op het andere kenmerk van de identiteit van de Bisschop: een man van gebed. In het gebed moet hij dezelfde parresia hebben als in de verkondiging van het Woord, door het welzijn van zijn volk, de redding van zijn volk met God onze Heer te bespreken. Zo moedig in het voorsprekend gebed als Abraham, die met God onderhandelde over de redding van dat volk; Vgl. Gen. 18, 22-33 zoals Mozes toen hij zich onmachtig voelde het volk te leiden (Num. 11, 10-15), toen de Heer zijn volk zat was. Vgl. Num. 14, 10-19 of toen Hij hem zei dat Hij op het punt stond het volk te vernietigen en hem beloofde hem de leider van een ander volk te maken. Die moed om nee te zeggen, ik verhandel mijn volk niet, tegen Hem! Vgl. Ex. 32, 11-14.30-32 Een man die niet de moed heeft met God te discussiëren ten behoeve van zijn volk kan geen Bisschop zijn – dit zeg ik vanuit mijn hart, ik ben ervan overtuigd –, laat staan iemand die niet in staat is de zending op zich te nemen het volk van God naar de plaats te brengen die Hij, de Heer, hem wijst. Vgl. Ex. 32, 33-34
En dit geldt ook voor het apostolische geduld: in het gebed moet hij dezelfde hypomone hebben als die hij moet beoefenen in de prediking van het Woord. Vgl. 2 Kor. 6, 4 De Bisschop moet in staat zijn ten overstaan van God “de lijdzaamheid binnen te gaan”, te kijken en zich te laten bekijken, te zoeken en zich te laten zoeken, te vinden en zich te laten vinden, met geduld ten overstaan van de Heer. Daarbij dikwijls in slaap vallend ten overstaan van de Heer, maar dat is goed, doet goed!
Parresia en hypomone in het gebed smeden het hart van de Bisschop en vergezellen hem in de parresia en de hypomone die hij moet hebben in de verkondiging van het Woord in het kerygma. Dit begrijp ik wanneer ik vers 4 van hoofdstuk 6 van de Handelingen van de Apostelen lees. Vgl. Hand. 6, 4
In Paus Franciscus - Toespraak
Tot de deelnemers aan de dagen van de Pauselijke Vertegenwoordigers
Sala Clementina
(21 juni 2013), heb ik het profiel van de kandidaten voor het bisschopsambt zo geschetst: laten het Herders zijn dichtbij de mensen, “Laat het vaders en broeders zijn, laat ze zachtmoedig zijn, geduldig en barmhartig; laat ze liefde hebben voor de armoede, inwendig als vrijheid voor de Heer en ook uitwendig als eenvoud en soberheid van leven, laat ze geen “vorsten”mentaliteit hebben. … dat ze niet ambitieus zijn, dat ze het bisschopsambt niet zoeken; … laat ze de echtgenoot van één Kerk zijn, zonder altijd op zoek te zijn naar een andere – dit wordt overspel genoemd. Laat ze in staat zijn om “opzichter te zijn” over de kudde die aan hen toevertrouwd zal zijn, dus om zorg te hebben voor alles wat haar verenigd houdt; … in staat … om “wakker te zijn” voor de kudde” (21 juni 2013).
Ik bevestig dat de Kerk authentieke Herders nodig heeft; en ik zou dit profiel van de Herder willen verdiepen. Laten wij kijken naar het testament van de apostel Paulus. Vgl. Hand. 20, 17-38 Het is de enige toespraak die door de Apostel in het boek Handelingen wordt gehouden die tot de Christenen gericht is. Hij spreekt niet tegen zijn farizese tegenstanders, noch tegen Griekse wijzen, maar tot de zijnen. Hij spreekt tot ons. Hij wijdt de Herders van de Kerk toe “aan het woord van (Gods) genade, dat de macht bezit op te bouwen en u het erfdeel te verlenen”. Dus, geen bazen van het Woord, maar eraan overgegeven, dienaars van het Woord. Alleen zo is het mogelijk op te bouwen en het erfdeel van de heiligen te verkrijgen. Aan degenen die zich kwellen met de vraag over hun eigen erfdeel – “wat is de nalatenschap van een Bisschop? Goud of zilver?” – antwoordt Paulus: de heiligheid. De Kerk blijft bestaan wanneer de heiligheid van God zich uitbreidt in haar leden. Wanneer deze heiligheid vanuit haar binnenste hart, dat de Allerheiligste Drie-eenheid is, uitstroomt en het hele Lichaam bereikt. De zalving van uit den hoge moet naar de zoom van haar mantel neervloeien. Een Bisschop zou nooit de zorg mogen opgeven dat de olie van de Geest van heiligheid de laatste rand van het gewaad van zijn Kerk bereikt.
Het |Tweede Vaticaans Concilie bevestigt dat aan de Bisschoppen “tenvolle het herderlijke ambt of de gewone en dagelijkse zorg voor hun kudde toevertrouwd (is)” (2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964)). Het is nodig langer stil te staan bij deze twee kenmerken van de zorg voor de kudde: gewoon en dagelijks. In onze tijd wordt de volharding en het dagelijkse vaak geassocieerd met routine en verveling. Daarom probeert men niet zelden te ontsnappen naar een permanent “ergens anders”. Dit is een verleiding voor de Herders, voor alle Herders. De geestelijk leidsmannen moeten ons dit goed uitleggen, zodat wij het snappen en er niet in trappen. Ook in de Kerk zijn wij helaas niet vrijgesteld van dit risico. Daarom is het belangrijk te bevestigen dat de zending van de Bisschop volharding en alledaagsheid vereist. Ik denk dat in deze tijd van ontmoetingen en conferenties het decreet van het Concilie van Trente over de bisschoppelijke residentie zeer actueel is: het is zeer actueel en het zou mooi zijn als de Congregatie van de Bisschoppen hier iets over zou schrijven. De kudde dient een plaats te vinden in het hart van de Herder. Als dit niet vast verankerd is in zichzelf, in Christus en in zijn Kerk, zal het voortdurend heen en weer geslingerd worden door de golven op zoek naar vluchtige compensaties en zal het aan de kudde geen enkele schuilplaats bieden.
Aan het eind van deze woorden vraag ik me af: waar kunnen we zulke mannen vinden? Het is niet gemakkelijk. Zijn ze er wel? Hoe moeten we hen selecteren? Ik denk aan de profeet Samuel die, op zoek naar de opvolger van Saul, Vgl. 1 Sam. 16, 11-13 aan de oude Jesse vraagt: “Zijn dat al uw jongens?”, en horend dat de kleine David de kudde aan het hoeden is, beveelt: “‘Laat die dan halen”. Ook wij kunnen niet anders dan de velden van de Kerk afzoeken, op zoek naar iemand om aan de Heer te presenteren opdat Hij je zegt: “Hem moet gij zalven, hij is het!” Ik ben er zeker van dat ze er zijn, omdat de Heer zijn Kerk niet in de steek laat. Misschien zijn wij het die niet genoeg rondgaan over de velden om hen te zoeken. Misschien hebben we de waarschuwing van Samuel nodig: “we gaan niet aan tafel voordat hij hier is.” Ik zou willen dat deze Congregatie zou leven van deze heilige rusteloosheid.