
Paus Franciscus - 30 maart 2014
Dierbare broeders en zusters, goede dag
Het Evangelie van deze dag brengt ons het verhaal van de man die blind was vanaf zijn geboorte, waaraan Jezus het zicht geeft. Het lange verhaal begint met een blinde die begint te zien en eindigt – en dat is eigenaardig – met zogezegd zienden die in hun ziel blind blijven. Het mirakel wordt door Johannes in nauwelijks twee verzen verteld, omdat de evangelist de aandacht niet wil vestigen op het mirakel op zich maar op wat daarna gebeurt, op de discussies die het uitlokt; ook op de roddels, want dikwijls lokt een goed werk, een daad van naastenliefde, roddels en discussies uit, want er zijn er enkelen die de waarheid niet willen zien. De evangelist Johannes wil de aandacht vestigen op wat ook vandaag gebeurt wanneer een goed werk gedaan wordt. Eerst wordt de genezen blinde ondervraagd door de verbaasde menigte – ze hebben het mirakel gezien en ze ondervragen hem –daarna door de wetgeleerden; die ondervragen ook zijn ouders. Ten slotte komt de genezen blinde tot het geloof en dat is de grootste genade die hem door Jezus wordt geschonken: niet alleen ziet hij, hij leert Hem kennen, Hem zien als het “licht van de wereld” (Joh. 9, 5).
Terwijl de blinde stap na stap tot het licht komt, deemsteren de wetgeleerden steeds verder weg in hun innerlijke blindheid. Opgesloten in hun verwaandheid denken ze het licht al te bezitten: daarom stellen zij zich niet open voor de waarheid van Jezus. Ze doen er alles aan om de evidentie te ontkennen. Ze trekken de identiteit van de genezen man in twijfel, vervolgens ontkennen ze de betrokkenheid van God bij de genezing, met als uitleg dat God op sabbat niet handelt, ze komen zelfs ertoe te twijfelen of deze man wel blind geweest is. Hun afgeslotenheid voor het licht wordt agressief en loopt uit op de verjaging van de genezen man uit de tempel.
De weg van de blinde daarentegen is een parcours in etappes, die begint met de kennis van de naam van Jezus. Hij kent niets anders over Hem; hij zegt inderdaad: “De man die Jezus heet, deed slijk op mijn ogen” (Joh. 9, 11). Ten gevolge van de aandringende vragen van de wetgeleerden noemt hij Hem een profeet (Joh. 9, 17) en daarna een man van God (Joh. 9, 31). Nadat hij uit de tempel geworpen is, uit de maatschappij gestoten, treft Jezus hem opnieuw aan en “opent hem voor de tweede maal de ogen” door hem zijn identiteit te onthullen: “Ik ben de Messias”, zegt Hij hem. Op dat punt roept de genezen blinde: “Ik geloof Heer!” (Joh. 9, 38), en wierp zich voor Jezus neer. Dit uittreksel uit het Evangelie helpt ons het drama zien van de innerlijke blindheid van veel mensen, ook de onze want ook wij kennen soms momenten van innerlijke blindheid.
Ons leven gelijkt soms op dat van de blinde die zich openstelt voor het licht, die zich openstelt voor God, die zich openstelt voor zijn genade. Soms is het een beetje zoals dat van de wetgeleerden: vanuit de verhevenheid van onze hoogmoed beoordelen we de anderen en soms zelf de Heer! Vandaag worden we uitgenodigd ons open te stellen voor het licht van Christus om in ons leven vrucht te dragen, om niet christelijke gedragingen uit te schakelen; wij allen zijn christenen, maar soms hebben we, wij allen, gedragingen die niet christelijk zijn, gedrag dat zonde is. We moeten hierover berouw tonen, dit gedrag opruimen om beslist de weg van de heiligheid te bewandelen. Zij heeft haar oorsprong in het Doopsel. Ook wij zijn in het Doopsel door Christus “verlicht” geworden, zodat we, daaraan herinnert ons Sint Paulus, ons kunnen gedragen als “kinderen van het licht” (Ef. 5, 8), met nederigheid, geduld, barmhartigheid. Die wetgeleerden kenden geen nederigheid, geen geduld, geen barmhartigheid!
Ik stel jullie vandaag voor, wanneer jullie naar huis terugkeren, het Evangelie van Johannes te nemen en dit deel van het negende hoofdstuk te lezen. Het zal jullie goed doen, want zo zullen jullie de weg van blindheid naar het licht zien en ook de andere slechte weg naar een steeds diepere blindheid. Stellen we ons de vraag: hoe is ons hart? Heb ik een open hart of een gesloten hart? Open of gesloten voor God? Open of gesloten voor de naaste? Altijd hebben we enige geslotenheid als gevolg van zonde, van fouten, van vergissingen. We moeten niet bang zijn! Stellen we ons open voor het licht van de Heer, Hij verwacht ons altijd om ons beter te helpen zien, om ons meer licht te geven, om ons vergiffenis te schenken. Laten we dit niet vergeten! Aan de Maagd Maria vertrouwen we onze Vastentocht toe, zodat ook wij, zoals de genezen blinde, door de genade van Christus “tot het licht” kunnen komen, verder gaan naar het licht en herboren worden tot een nieuw leven.