Walter Kardinaal Kasper - 20 februari 2014
Het natuurrecht, dat zijn uitdrukking vindt in de gouden regel, maakt de dialoog mogelijk met alle mensen van goede wil. Het geeft een criterium om polygamie, gedwongen huwelijken, geweld binnen het huwelijk en in het gezin, macho-gedrag, discriminatie van de vrouw, prostitutie, moderne, het gezin vijandige economische omstandigheden, situaties bij werk en salariëring te beoordelen. De beslissende vraag is altijd: wat beantwoordt in de relatie tussen man, vrouw en kinderen aan het respect voor de waardigheid van de ander?
Hoe nuttig ook, het natuurrecht blijft algemeen en wanneer het concrete kwesties betreft, dubbelzinnig. In deze situatie is God ons in de openbaring tegemoet gekomen. De openbaring interpreteert concreet wat wij kunnen erkennen vanuit het standpunt van het natuurrecht. Het Oude Testament is uitgegaan van de wijsheid van de traditie van het oude Oosten van de tijd en via een lang opvoedkundig proces heeft het deze vervolmaakt in het licht van het geloof in Jahwe. De tweede tafel van de tien geboden (Ex. 20, 12-17)(Deut. 5, 16-21) is het resultaat van dit proces. Jezus heeft het bevestigd Vgl. Mt. 19. v.v. en de kerkvaders waren ervan overtuigd dat de geboden van de tweede tafel van de tien geboden beantwoordden aan alle geboden van het gemeenschappelijk morele geweten van de mensen.
De geboden van de tweede tafel zijn daarom geen bijzondere joods-christelijke moraal. Het zijn geconcretiseerde tradities van de mensheid. Daarin worden de fundamentele waarden van het gezinsleven toevertrouwd aan de bijzondere bescherming van God: de eerbied voor de ouders en de zorg voor de ouders op leeftijd, de onschendbaarheid van het huwelijk, de bescherming van nieuw menselijk leven dat uit het huwelijk wordt geboren, eigendom als basis voor het gezinsleven en de wederzijdse echte relaties, zonder welke een gemeenschap niet kan bestaan.
Met deze geboden is aan de mensen een voorbeeld gegeven, een soort kompas voor hun weg. Daarom verstaat de Bijbel deze geboden niet als een last of een beperking van de vrijheid; zij verheugt zich over het gebod van God (Ps. 119). Zij zijn aanwijzingen op de weg voor een gelukkig en verwezenlijkt leven. Zij kunnen aan niemand worden opgelegd, maar kunnen terecht aan allen worden voorgehouden als een weg naar het geluk.