PACEM IN TERRISVrede op aarde
(Soort document: H. Paus Johannes XXIII - Encycliek)
H. Paus Johannes XXIII -
11 april 1963
De menselijke samenleving kan onmogelijk goed geordend zijn en kan geen vruchten opleveren, als ze geen wettige gezagsdragers heeft, die de instellingen in stand houden en in voldoende mate zorgen voor het algemeen welzijn. Zij ontlenen heel hun gezag aan God, zoals St. Paulus zegt: "Er is geen gezag dan van God". (
Rom. 13, 1) Bij de verklaring van deze woorden van de apostel schrijft St. Joannes Chrysostomus: "Wat bedoelt gij? Is iedere gezagsdrager door God aangewezen? Neen, zo zegt hij, want ik spreek hier niet over de afzonderlijke personen, die met gezag bekleed zijn, maar over het gezag zelf. Want, dat er een gezag is, en dat sommigen bevelen en anderen moeten gehoorzamen, gebeurt niet door toeval of willekeur, maar door een beschikking van Gods wijsheid".
H. Johannes Chrysostomos, Preken over de brief aan de Romeinen, In epistulam ad Romanos. c. 13, vv. 1-2 homil. XXIII: PG 60, 615 Want omdat God de mensen als sociale wezens heeft geschapen en omdat er geen gemeenschap "mogelijk is, zonder dat één aan het hoofd van allen staat en krachtig en op dezelfde wijze de afzonderlijke leden richt op het gemeenschappelijke doel, volgt hieruit, dat voor de burgerlijke gemeenschap der mensen een gezag nodig is om haar te besturen. Dit vindt, evengoed als de gemeenschap, zijn oorsprong in de natuur en dus in God zelf, de Schepper ervan".
Paus Leo XIII, Encycliek, Het onvergankelijk werk van den barmhartigen God - Over de christelijke staatsinrichting, Immortale Dei (1 nov 1885), 6
Hiermee echter is het gezag niet aan iedere wet onttrokken. Het gezag bestaat in het kunnen bevelen volgens de norm van de rede en daarom ontleent het zijn bindende kracht aan de zedelijke orde, die op haar beurt in God haar oorsprong en haar doel vindt. Hierover zegt onze voorganger Pius XII zg.: "De absolute orde zelf van wezens en doeleinden, die de mens laat zien als zelfstandige persoon, d.w.z. als drager van plichten en onschendbare rechten, die de wortel en het einddoel vormen van zijn maatschappelijk leven, omvat ook de staat als noodzakelijke gemeenschap, bekleed met gezag, zonder hetwelk hij niet kan bestaan of kan leven... En omdat die absolute orde in het licht van het gezond verstand en heel bijzonder van het christelijk geloof haar oorsprong slechts kan hebben in een persoonlijke God, onze Schepper, volgt hieruit dat de waardigheid van het staatsgezag de waardigheid is van deelhebben aan het gezag van God."
Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944), 19-20
Een gezag, dat uitsluitend of voornamelijk berust op bedreiging, vrees voor straf of vooruitzicht op beloning, kan de mensen niet daadwerkelijk ertoe brengen, naar het algemeen welzijn te streven. Zou het hier toch in slagen, dan gebeurt dit op een wijze, die in strijd is met de waardigheid van de mens als vrij en redelijk wezen. Het gezag immers is eerst en vooral een morele macht; de gezagsdragers moeten daarom een beroep doen op het geweten, d.i. op ieders plicht om bereidwillig mee te werken aan het algemeen welzijn. Maar omdat alle mensen eenzelfde natuurlijke waardigheid bezitten, kan niemand een ander van binnenuit dwingen tot handelen. Dat kan God alleen, de enige, die de intieme bewegingen van het hart ziet en oordeelt.
Het gezag is een eis van de morele orde en vindt zijn oorsprong in God. Als daarom de wetten of bevelen van de overheid in strijd zijn met de zedelijke orde, en dus niet de wil van God, dan kunnen deze wetten of voorschriften niet in geweten verplichten, want "men moet God meer gehoorzamen dan de mensen". (
Hand. 5, 29) In dit geval houdt het gezag zelfs op, gezag te zijn, en ontaardt het in onrecht, zoals Sint-Thomas leert: "Omtrent het tweede punt valt op te merken, dat de menselijke wet slechts in zoverre het karakter van wet heeft, als ze in overeenstemming is met de rede; en hieruit blijkt, dat ze haar kracht ontleent aan de eeuwige wet. Maar als ze afwijkt van de rede, noemt men haar een onrechtvaardige wet; en dan is ze geen wet meer, maar veeleer een soort geweld".
H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 93, a. 3 ad 2 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944)
© 1963, Ecclesia Docens 0742 - Uitg. Gooi en Sticht
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R. en Dr. J. Kahmann C.ss.R.