17 januari 2014
De theologische reflectie die wij presenteren heeft als doel een aantal aspecten van het christelijke spreken over God te onderzoeken die in de hedendaagse context een bijzondere theologische verheldering vereisen. De onmiddellijke aanleiding voor deze verheldering is de theorie die met verschillende argumenten beweert dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen het monotheïsme en de oorlog tussen religies.
De discussie over dit verband heeft niet weinig motieven van onbegrip van de religieuze leer aan het licht gebracht, motieven die het authentieke christelijke denken over de éne God verduisteren. We zouden de bedoeling van onze tekst kunnen samenvatten in een tweevoudige vraag:
Onze reflectie wil zich aanbieden als beargumenteerde getuigenis en niet als apologetisch tegenargument. Immers, het christelijk geloof herkent in het opwekken tot geweld in de naam van God de grootste corruptie van de religie. Het christendom fundeert deze overtuiging op de openbaring van de innerlijkheid van God zelf die ons gebracht wordt door Jezus Christus. De Kerk van de gelovigen is zich ervan bewust dat het getuigenis van dit geloof een houding van permanente bekering vraagt en dit impliceert ook een “parrhesia” (of moedige eerlijkheid) inzake een noodzakelijke zelfkritiek
In hoofdstuk 1 hebben wij als doel het thema van het religieuze monotheïsme, zoals dat naar voren komt in enkele stromingen van de hedendaagse politieke filosofie, te verhelderen. Wij zijn ons ervan bewust dat deze evolutie zich heden ten dage in een zeer gedifferentieerd spectrum van theoretische posities presenteert, gaande van de klassieke achtergrond van het zogenaamde humanistisch atheïsme tot aan de meest recente vormen van religieus agnosticisme en politiek laïcisme. Onze reflectie wil vooral verduidelijken dat het begrip ‘monotheïsme’, een begrip dat niet zonder betekenis is voor de geschiedenis van onze cultuur, nog te algemeen blijft wanneer het gebruikt wordt als teken van gelijkheid voor de historische godsdiensten die de uniciteit van God belijden (zijnde het Jodendom, de Islam en het Christendom). Op de tweede plaats formuleren wij ons kritisch voorbehoud aangaande een culturele vereenvoudiging die de alternatieven herleid tot de keuze voor een monotheïsme dat noodzakelijkerwijze gewelddadig is of de keuze voor een polytheïsme waarvan men beweert dat het tolerant is.
In deze reflectie worden wij ondersteund door de overtuiging, waarvan wij menen dat zij gedeeld worden door zeer velen van onze tijdgenoten, gelovigen en niet-gelovigen, dat de oorlogen tussen religies als ook de oorlog tegen de religie eenvoudigweg zinloos is.
Als katholieke theologen hebben wij vervolgens gepoogd de relatie tussen openbaring van God en niet-gewelddadig humanisme, vertrekkende vanuit de waarheid van Jezus Christus, aan te duiden. We hebben dit gedaan door verschillende implicaties van de katholieke leer opnieuw naar voren te brengen, implicaties die bijzonder van pas komen in de huidige discussie, zowel wat betreft het authentieke verstaan van de trinitaire belijdenis van de éne God, als ook wat betreft de opening van de christologische openbaring bij het naar voren brengen van de band tussen mensen.
In hoofdstuk 2 ondervragen wij de horizon van het Bijbelse geloof, met een bijzondere aandacht voor de ‘moeilijke bladzijden’ van de Bijbel: de passages waarin de openbaring van God verwikkelt raakt met vormen van geweld tussen mensen. We proberen de referentiepunten aan te duiden die dezelfde Schriftuurlijke traditie aan het licht heeft gesteld – intern in de Schrift- om het Woord van God te interpreteren. Op basis hiervan presenteren wij een eerste kader van antropologische en christologische aard inzake de ontwikkelingen in de interpretatie van ons thema, geïnspireerd door de huidige historische omstandigheden.
In hoofdstuk 3 stellen wij een verdieping voor van de gebeurtenis van de dood en de verrijzenis van Jezus in de context van de verzoening tussen mensen. De ‘oikonomia’ is hier wezenlijk voor de bepaling van de ‘theologia’. De openbaring, ingeschreven in de gebeurtenis van Jezus Christus, welke het zich tonen van de liefde van God universeel achtenswaardig maakt, laat toe de rechtvaardiging van geweld te neutraliseren op basis van de christologische en trinitaire waarheid omtrent God.
In hoofdstuk 4 richt onze reflectie zich op het illustreren van de approximaties en de filosofische implicaties omtrent het denken over God. Hier wordt vooral de discussie met het huidige atheïsme aangeraakt, een atheïsme dat voornamelijk gevoed wordt door de stelling van een radicaal ‘antropologisch naturalisme’. Tot slot – ook ten voordele van het interreligieuze debat over het monotheïsme – stellen wij een soort van wijsgerig-theologische meditatie voor omtrent de integratie van de openbaring van intiem relationele dispositie van God enerzijds en de traditionele opvatting over Zijn absolute enkelvoudigheid anderzijds.
In hoofdstuk 5 ten slotte vatten wij de specifiek christelijke elementen samen die de taak van de kerkelijke getuigenis voor de verzoening van de mensen met God en van de mensen onderling definiëren. De christelijke openbaring zuivert de godsdienst op het moment dat zij aan de religie haar fundamentele betekenis teruggeeft voor de menselijke ervaring van zin. Daarom zijn wij ons in onze uitnodiging tot reflectie ervan zeer bewust dat het noodzakelijk is om altijd – vooral in de hedendaagse culturele context – de theologische inhoud en de historische ontwikkeling van de christelijke openbaring van God tegelijkertijd en samen te behandelen.
Volledig rapport voorlopig alleen in het Italiaans (externe link) beschikbaar.