
Paus Pius XI - 31 december 1930
Een machtig middel voor het verkrijgen, het bewaren en het volbrengen van deze vastbesloten wil zal voor de gehuwden zijn: het dikwijls beschouwen van hun levensstaat, en de levendige herinnering aan het sacrament dat zij ontvangen hebben. Laten zij zich voortdurend herinneren; dat zij met het oog op de plichten en de waardigheid van hun staat als gewijd en gesterkt zijn door een bijzonder sacrament, welks invloed - al is het niet krachtens een merkteken - toch altijd voortduurt. Laten zij dus de waarlijk troostvolle woorden overwegen van de heilige kardinaal Robertus Bellarminus, die zijn gevoelen, dat hij met andere, erkend grote theologen deelt, aldus weergeeft: "Men kan het sacrament van het huwelijk op twee wijzen beschouwen; vooreerst: in zijn ontstaan, en vervolgens: in zijn voortbestaan daarna. Het is inderdaad een sacrament, dat gelijkt op de Eucharistie, die niet alleen op het ogenblik der consecratie, maar ook zolang ze blijft voortbestaan, een sacrament is; zolang namelijk de echtgenoten in leven blijven, is hun vereniging altijd het sacrament van Christus en de Kerk." H. Robertus Bellarminus, De controversen, Disputationes de Controversiis. tom. 3,De Matr., controvers. 2, cap. 6
Voor de volle uitwerking echter der genade van dit sacrament is, zoals wij reeds zeiden, ook de medewerking der echtgenoten vereist, en deze medewerking bestaat in de inspanning van al hun krachten tot ijverige vervulling hunner plichten. Inderdaad, in de natuurlijke orde vertonen de door God verleende krachten zich in haar volle uitwerking alleen dan, als men door eigen arbeid en eigen toeleg ze in werking stelt, en wanneer men dit verzuimt, dan heeft men er in het geheel geen nut van. Zo is het ook met de krachten der genade, die uit de bron van het sacrament de ziel zijn binnengestroomd en daar blijven; zij moeten door eigen ijver en krachtsinspanning van de mens in werking worden gebracht. Laten dus de echtgenoten de genade, die in hen is, niet verwaarlozen Vgl. 1 Tim. 4, 14 maar laten zij ijverig hun plichten onderhouden, hoe zwaar het ook zij; dan zullen zij met de dag meer de kracht dier genade ondervinden. En als zij soms de lasten van hun staat en hun leven zwaarder voelen drukken, laten zij dan de moed niet opgeven, maar op zichzelf toepassen, wat de H. Apostel Paulus over het sacrament der wijding schreef aan zijn lievelingsleerling Timotheus, die op het punt was wegens de vermoeienissen en beledigingen de moed te laten zakken: "Ik beveel u aan, dat gij Gods genade doet herleven, die door mijn handenoplegging in u is. Want God heeft ons niet een geest van vreesachtigheid geschonken, maar een geest van kracht, van liefde en van zelfbeheersing." (2 Tim. 1, 6-7)