CASTI CONNUBIIOver het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken
(Soort document: Paus Pius XI - Encycliek)
Paus Pius XI -
31 december 1930
Deze aanpassing der echtverbintenis en der zeden aan de goddelijke wetten omtrent het huwelijk, zonder welke een werkelijk herstel er van onmogelijk is, vordert, dat allen met gemak, met volle zekerheid en zonder enige dwaling kunnen uitmaken, welke die wetten zijn. Maar nu ziet iedereen in, voor hoeveel misvattingen er aanleiding zou wezen en hoeveel dwaling zich met de waarheid zou vermengen, als men aan ieder afzonderlijk de zorg zou overlaten, om die wetten uitsluitend met het licht der rede te achterhalen, of als men die wetten zou trachten op te sporen door persoonlijke uitleg der geopenbaarde waarheid. Dit beginsel geldt reeds voor vele andere waarheden op moreel gebied; maar dan moet men er toch wel op de allereerste plaats rekening mee houden bij huwelijksaangelegenheden, waar de zinnendrift de zwakke menselijke natuur zo licht overrompelen, verblinden en misleiden kan. Dit is te meer waar, omdat de onderhouding der goddelijke wet dikwijls van de echtgenoten moeilijke en langdurige offers vraagt, die de zwakke mens getuige de ondervinding - als bijna even zovele motieven aangrijpt om zich van de onderhouding der goddelijke wet te ontslaan.

Hieruit volgt: om voor de geest het licht, en voor het zedelijk gedrag de leiding te hebben, niet van een of andere valse of verdachte leer, maar van de ware en zuivere kennis, moet met godsvrucht en met de onderdanigheid aan God een oprechte, nederige gehoorzaamheid aan de Kerk gepaard gaan. Immers, Christus de Heer heeft zelf de Kerk aangesteld tot leermeesteres der waarheid, ook in vraagstukken van zeden, hoewel op dit gebied vele vraagstukken, op zich beschouwd, niet boven het bereik der menselijke rede liggen. Want evenals God voor de natuurlijke waarheden op gebied van godsdienst en moraal bij het licht van het verstand nog de openbaring heeft gevoegd, om te maken, dat het goede en ware "ook in de tegenwoordige staat van het menselijk geslacht met gemak, met onwankelbare zekerheid en zonder enige dwaling kan gekend worden",
1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5-9 zo heeft Hij met dezelfde bedoeling de Kerk aangesteld tot bewaarster en leermeesteres van heel de godsdienstige en zedelijke waarheid.
Hieruit volgt: om voor de geest het licht, en voor het zedelijk gedrag de leiding te hebben, niet van een of andere valse of verdachte leer, maar van de ware en zuivere kennis, moet met godsvrucht en met de onderdanigheid aan God een oprechte, nederige gehoorzaamheid aan de Kerk gepaard gaan. Immers, Christus de Heer heeft zelf de Kerk aangesteld tot leermeesteres der waarheid, ook in vraagstukken van zeden, hoewel op dit gebied vele vraagstukken, op zich beschouwd, niet boven het bereik der menselijke rede liggen. Want evenals God voor de natuurlijke waarheden op gebied van godsdienst en moraal bij het licht van het verstand nog de openbaring heeft gevoegd, om te maken, dat het goede en ware "ook in de tegenwoordige staat van het menselijk geslacht met gemak, met onwankelbare zekerheid en zonder enige dwaling kan gekend worden",
1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5-9 zo heeft Hij met dezelfde bedoeling de Kerk aangesteld tot bewaarster en leermeesteres van heel de godsdienstige en zedelijke waarheid.
Als de gelovigen zich dus vrij willen houden van alle dwaling en zedenbederf, dan moeten zij verstand en hart gehoorzaam aan de Kerk onderwerpen. En om zich niet door eigen schuld te beroven van de hulp, die God ons met zo vrijgevige goedheid heeft aangeboden, moeten zij deze onderwerping niet alleen betonen waar het gaat over meer plechtige uitspraken van de Kerk, maar naar verhouding ook bij andere constituties en decreten, waardoor somtijds meningen als gevaarlijk of verkeerd verboden en veroordeeld worden. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 17-22 Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1324
Laten de gelovigen, ook in de tegenwoordig opgeworpen vraagstukken aangaande het huwelijk, niet al te zeer op hun eigen oordeel vertrouwen, en laten zij zich niet laten verlokken door die valse vrijheid, die zg. autonomie der menselijke rede. Het is immers totaal in strijd met de geest van de ware christen, in hoogmoedig vertrouwen op zijn eigen verstand zover te gaan, dat men alleen maar wil aannemen wat men persoonlijk om intrinsieke redenen inziet, en de Kerk, die van God de zending heeft om alle mensen te onderwijzen en te besturen, als minder op de hoogte van moderne vraagstukken en omstandigheden te beschouwen. Eveneens is het met die geest in strijd, alleen maar zijn instemming en onderwerping te tonen voor de meer plechtige, strikt bindende uitspraken, waarover wij het zojuist hadden, juist alsof men redelijkerwijze zou mogen denken, dat de overige uitspraken der Kerk ofwel onwaar konden zijn, ofwel niet voldoende gegrond op waarheid en zedelijkheid. Integendeel, het is de ware geest van iedere echte christen, geleerd of ongeleerd, zich in alles wat geloof en zeden betreft te laten leiden en besturen door de heilige Kerk van God, in de persoon van haar opperherder, de paus van Rome, die op zijn beurt geleid wordt door onze Heer Jezus Christus.
