
Paus Pius XI - 31 december 1930
Maar het grootste beletsel hiervoor is gelegen in de kracht der onbedwongen begeerlijkheid. Deze is zeker de hoofdoorzaak van de zonden tegen de heilige huwelijkswetten. Nu kan de mens het meesterschap over zijn hartstochten niet verkrijgen, als hij niet eerst zichzelf aan God onderwerpt. Bij gevolg zal deze onderwerping het eerste zijn waarvoor hij volgens de door God vastgestelde orde te zorgen heeft. Want het is een vaste regel: ieder die zichzelf aan God onderwerpt, zal de vreugde smaken, dat met de hulp van Gods genade de begeerlijkheid en de hartstochten ook aan hèm onderworpen zijn. Al wie daarentegen zich tegen God verzet, zal de droevige ondervinding opdoen van de hevige strijd der hartstochten in zijn eigen binnenste. De hoge wijsheid dezer regeling wordt door Augustinus aldus uiteengezet: "Het is inderdaad goed, dat het lagere onderworpen is aan het hogere. Wie wil heersen over wat onder hem staat, moet zich op zijn beurt zelf ook onderwerpen aan wie boven hem staat. Erken de orde, zoek de vrede. Gij onder God, het vlees onder u! Wat is juister, wat is schoner? Gij onderworpen aan die groter is dan gij, en wat kleiner is dan gij, u onderworpen. Stel u in dienst van die u geschapen heeft, om zelf gediend te worden door wat voor u geschapen is. Neen, de orde die wij erkennen, de orde die wij aanbevelen is niet deze: het vlees onder u en gij onder God, maar wèl deze: gij onder God en het vlees onder u. Als gij het eerste: «gij onder God» verwerpt, dan zult gij het tweede: «het vlees onder u» nooit bereiken. Als gij niet gehoorzaamt aan God, dan wordt gij gekweld door uw slaaf." H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Ps. 143
Voor deze door de goddelijke wijsheid vastgestelde orde legt ook niemand minder dan de heilige leraar der volken onder ingeving van de Heilige Geest getuigenis af. Na gesproken te hebben over de wijzen der oudheid, die de Schepper van het heelal wel met zekerheid hadden gekend, maar die geweigerd hadden Hem te aanbidden en te vereren, gaat hij voort: "Daarom heeft God naar de lusten van hun hart hen prijsgegeven aan onreinheid, zodat zij hun eigen lichaam onteren." En nog eens: "Daarom heeft God hen overgelaten aan onterende driften." (Rom. 1, 24.26) "God (immers) weerstaat de hovaardigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade" (Jak. 4, 6), en zonder die genade kan de mens, eveneens volgens de verklaring van de leraar der volken, de weerspannige begeerlijkheid niet bedwingen. Vgl. Rom. 7, 8 Wanneer men dus de onstuimige aanvallen der begeerlijkheid niet naar behoren zal kunnen afslaan, als de geest zelf niet tevoren aan zijn Schepper de nederige hulde van zijn godsvrucht en zijn eerbied brengt, dan bestaat vóór alles déze noodzakelijkheid: wie zich binden door de heilige huwelijksband, moeten geheel doordrongen zijn van innige en ware godsdienstzin. Deze moet heel hun leven bezielen en hun geest en hart met de diepste eerbied jegens Gods majesteit vervullen.