
Paus Pius XI - 31 december 1930
Wanneer wij nu, eerbiedwaardige broeders, met eerbied de diepste grond willen onderzoeken, waarom God dit zo gewild heeft, dan zullen wij die gemakkelijk vinden in de mystieke betekenis van het christelijk huwelijk, die in het voltooide huwelijk tussen gelovigen volledig en volmaakt tot haar recht komt. Want volgens het getuigenis van de apostel in zijn brief aan de Ephesiërs Vgl. Ef. 5, 32 , waarop wij in het begin der encycliek zinspeelden, is het huwelijk onder christenen een beeld van de volmaakte vereniging, die tussen Christus en de Kerk bestaat: "Dit geheim is groot; ik bedoel zijn verhouding tot Christus en de Kerk". Deze vereniging kan, zolang Christus leeft, en de Kerk door Hem, zeker door geen scheiding ooit verbroken worden. Dat is ook de uitdrukkelijke leer van Augustinus, waar hij zegt:
"Inderdaad, dit blijft waar van Christus en de Kerk: zij, die leeft verenigd met Hem, die eeuwig leeft, kan door geen scheiding van Hem losgerukt worden. Dit mysterie staat in de stad van God... dat is in de Kerk van Christus, in zulk een hoge verering, dat, ofschoon vrouwen huwen of ten huwelijk genomen worden met het doel kinderen te krijgen, het zelfs niet geoorloofd is een onvruchtbare echtgenote te verlaten om een andere, vruchtbare, te huwen. Als iemand dat doet, dan is hij weliswaar naar de wetten dezer wereld geen echtbreker, (want hier is het toegestaan na scheiding telkens tot een nieuw huwelijk over te gaan, zonder dat het voor een misdrijf geldt. Dat heeft ook, zoals de Heer getuigt, de heilige man Mozes aan de Israëlieten om de hardheid van hun gemoed veroorloofd), maar volgens de wet van het Evangelie is zo iemand schuldig aan overspel, evenals zijn vrouw, als deze met een ander huwt." H. Augustinus, Huwelijk en begeerte, De nuptiis et concupiscentia ad Valerium. lib. 1, cap. 10