• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De armen liefhebben, helpen en evangeliseren

Het eerste dat voor de armen moet gebeuren, is dus het dubbel glas breken, onverschilligheid en ongevoeligheid overwinnen. Zoals de paus vraagt, moeten wij aan de armen aandacht geven, een gezonde onrust toelaten omdat zij onder ons leven, dikwijls op twee stappen van ons verwijderd. Wat wij concreet voor hen moeten doen, kan in drie woorden samengevat worden: hen liefhebben, hen helpen, hen evangeliseren.

Van de armen houden. Liefde voor de armen is één van de meest gewone trekken van katholieke heiligheid. In de eerste meditatie zagen wij dat voor de heilige Franciscus, liefde voor de armen, die begint met liefde voor de arme Christus, voorafgaat aan liefde voor de armoede en dat zal hem ertoe te brengen in armoede te leven. Voor bepaalde heiligen, zoals de heilige Vincentius a Paulo, Moeder Theresa van Calcutta en zo veel anderen, was liefde voor de armen zelfs hun weg tot heiliging, hun charisma.

Van de armen houden betekent vooreerst hen respecteren en hun waardigheid erkennen. De radicale waardigheid van de mens schittert des te meer in wie geen andere titels en bijkomstige onderscheidingen hebben. In een kersthomilie zei kardinaal Montini in Milaan: “Een totaalblik op het leven van de mens, in het licht van Christus, ziet in de arme iets meer dan een mens in nood. Hij ziet een broeder die mysterieus met waardigheid bekleed is, die verplicht hem met eerbied te behandelen, hem dienstvaardig te ontvangen, medelijden te hebben ongeacht of hij het verdient”.

Doch, armen verdienen niet alleen ons medelijden; zij verdienen ook onze bewondering. Zij zijn de ware kampioenen van de mensheid. Men geeft ieder jaar bekers, gouden, zilveren, bronzen medailles voor de verdienste, de nagedachtenis of de winnaar van wedstrijden. En misschien alleen voor het feit dat zij in staat waren de honderd meter, een marathon, een slalom één fractie van een seconde minder lang te lopen dan de anderen.

Nochtans, als men ziet tot welke dodelijke sprongen, welke weerstand, welke slaloms de armen soms in staat zijn, en dat niet één keer, maar een heel leven, dan zouden de prestaties van de beroemdste atleten ons kinderspel lijken. Wat is een marathon in vergelijking met bijvoorbeeld wat een riksjaman in Calcutta doet die tegen het einde van zijn leven, het equivalent gelopen heeft van meerdere keren de aardomtrek, in de vreselijkste hitte, met één of twee passagiers, in zwaar beschadigde straten, tussen putten en in slijk, tussen auto’s kronkelend om niet omver gegooid te worden?

Franciscus van Assisi helpt ons nog een krachtiger reden te ontdekken om van de armen te houden: het feit dat zij niet gewoon maar onze “gelijken” of onze “naasten” zijn: zij zijn onze broeders! Jezus zei: “Gij hebt maar één Meester en gij zijt allen broeders” (Mt. 23, 8-9), doch men begreep dit woord alsof het alleen tot de leerlingen gericht was. In de christelijke traditie is een broeder, in de strikte zin van het woord, alleen iemand die hetzelfde geloof deelt en het doopsel ontvangen heeft. p> Franciscus neemt dit woord van Christus opnieuw op en geeft er een universele draagwijdte aan, die Jezus zeker ook in gedachten had. Franciscus plaatste werkelijk “heel de wereld in een staat van broederschap”. Hij noemt niet alleen zijn broeders en geloofsgenoten, “broeders”, maar ook de melaatsen, zwervers, de Saracenen, met andere woorden gelovigen en ongelovigen, goeden en slechten, maar vooral de armen. Totaal nieuw is dat hij het begrip “broeder” en “zuster” uitstrekt tot de onbezielde schepselen: zon, maan, aarde, water, zelfs de dood. Dat is vanzelfsprekend eerder van poëtische dan van theologische orde. De heilige weet goed dat tussen deze schepselen en de mens gemaakt naar Gods beeld, hetzelfde verschil bestaat als tussen de zoon van de kunstenaar en de werken die hij maakte. Dit wil zeggen dat de universele broederschap van de Poverello onbegrensd is.

Deze broederschap is de specifieke bijdrage die het christelijk geloof kan geven om de vrede en de strijd tegen de armoede te vergroten, zoals het thema van de volgende Werelddag voor de Vrede suggereert: “Paus Franciscus - Boodschap
Broederschap: grondslag en weg naar vrede
47e Wereldvredesdag (2014)
(8 december 2013)
”. Laat ons goed bedenken dat dit het enige ware fundament is, geen slap fundament. Welke zin heeft het namelijk over broederlijkheid en solidariteit onder de mensen te spreken, als men uitgaat van een bepaalde wetenschappelijke wereldvisie die alleen “toeval en noodzaak” erkent als actieve krachten in de wereld? Als men met andere woorden uitgaat van een filosofische kijk als die van Nietzsche, volgens wie de wereld slechts de wil naar macht is en iedere poging om zich daartegen te verzetten slechts een teken is van de rancune van de zwakken tegen de sterken? Men zegt terecht dat “indien het zijn niets anders is dan chaos en kracht, het streven naar vrede en rechtvaardigheid onvermijdelijk gedoemd is om ongefundeerd te blijven”. In dat geval ontbreekt er voldoende motivatie om zich tegen een ongebreideld liberalisme en een gebrek aan billijkheid te verzetten, die in de exhortatie “Paus Franciscus - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Evangelii Gaudium
Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag - Naar aanleiding van de Bisschoppensynode 2012 over de nieuwe evangelisatie
(24 november 2013)
” door de Paus met klem worden aangeklaagd.

Na de plicht om van de armen te houden en hen te respecteren, komt de plicht hen te helpen. Hier komt de heilige Jakobus ons te hulp. Waartoe dient het, zegt hij, medelijden te hebben met een broer of zuster die geen kleding en voedsel heeft en te zeggen: “Geluk ermee! Houd u warm en eet maar goed”, als u niets zou doen om hem of haar te verwarmen en eten te geven? Geloof, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten, is dood Vgl. Jak. 2, 15-17 Op het laatste oordeel zal Jezus niet zeggen: “Ik was naakt en ge had medelijden met mij”, maar “Ik was naakt en ge hebt Mij gekleed”. Men dient niet God verantwoordelijk te stellen voor de ellende in de wereld, doch onszelf. Toen een man op een dag een klein meisje zag dat beefde van de kou en weende van honger, werd hij opstandig en riep uit: “God, waar zijt Gij? Waarom doet Gij niets voor dat onschuldig schepsel?”. Maar een inwendige stem antwoordde hem: “Ik heb wel iets gedaan. Ik heb u gemaakt!”. En de man begreep.

Vandaag volstaat een gewone aalmoes niet meer. Het probleem van de armoede is planetair geworden. Wanneer de Kerkvaders over armen spraken, dachten zij aan de armen van hun stad, ten hoogste aan die van de naburige stad. Zij kenden niets anders, of bijna niet, en hadden ze het wel geweten, dan zou het in een samenleving als de hunne in elk geval moeilijk geweest zijn hulp te bieden.

Vandaag weten wij dat een aalmoes niet volstaat, doch dat ontslaat ons niet te doen wat wij op individueel vlak kunnen doen. Het voorbeeld van zo veel mannen en vrouwen van onze tijd toont ons dat wij veel kunnen doen om de armen te helpen - ieder volgens eigen middelen en mogelijkheden - en om hen te helpen weer op eigen benen te staan. Waar Paulus VI in “H. Paus Paulus VI - Apostolische Exhortatie
Evangelica Testificatio
Over de vernieuwing van het religieuze leven volgens de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie
(29 juni 1971)
” over de “kreet van de armen” spreekt, vooral tot ons religieuzen, “spoort hij sommigen onder u aan naar de armen te gaan om hun levenssituatie te delen, hun kwellende zorgen te delen. Hij nodigt trouwens vele van uw instituten uit bepaalde werken te veranderen ten gunste van de armen”.

De onrechtvaardige en ergernisgevende kloof verwijderen of verkleinen tussen de rijken en armen van deze wereld, heeft het voorbije millennium ons nagelaten als het meest dringende en noodzakelijke dat in het nieuwe millennium dient te gebeuren. Laat ons hopen dat het niet opnieuw probleem nummer één is dat aan het volgende millennium nagelaten wordt.

Tenslotte, de armen evangeliseren. Dat is de zending bij uitstek die Jezus als de Zijne erkende: “De Geest van de Heer is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4, 18) en Hij wees dit aan de boodschappers van Johannes de Doper aan als teken van de aanwezigheid van het Rijk: “aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd” (Mt. 11, 5). Wij mogen niet toelaten dat ons slecht geweten ons aanspoort de enorme onrechtvaardigheid te begaan, de Blijde Boodschap te beroven aan hen die er de eerste en meest natuurlijke bestemmelingen van zijn. Misschien met inroeping van het excuus: “voor een hongerige maag is het slecht spreken”.

Jezus vermenigvuldigde de broden maar ook het woord, of juister Hij bediende eerst het Woord, soms drie dagen na elkaar, en zorgde dan ook voor brood. De armen leven niet alleen van brood maar ook van hoop en van ieder woord dat uit Gods mond komt. Armen hebben het onaantastbaar recht het Evangelie integraal te horen, niet in een beperkte of polemische versie; het Evangelie spreekt over liefde voor de armen, maar niet over haat tegen de rijken.

Document

Naam: HET MYSTERIE VAN DE MENSWORDING GEZIEN DOOR DE OGEN VAN FRANCISCUS VAN ASSISI
3e Adventspreek 2013 in aanwezigheid van Paus Franciscus en leden van de Curie - Cappella "Redemptoris Mater"
Soort: Prefectuur van het Pauselijk Huis - Prediker van het Pauselijk Huis
Auteur: Pater Raneiro Cantalamessa, ofm cap.
Datum: 20 december 2013
Copyrights: © 2013, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk
Vert. vanuit Franse versie (Zenit.org): Maranatha-Gemeenschap
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test