H. Paus Paulus VI - 21 september 1966
Aan onze eerbiedwaardige broeder Giuseppe kardinaal Pizzardo, prefect van de Heilige Congregatie voor de seminaries en universiteiten.
Paus Paulus groet zijn eerbiedwaardige broeder en zendt hem zijn apostolische zegen.
Voor alles is dus eenheid vereist in de trouw aan het geheel van de leer, zoals het concilie die ons heeft overgeleverd. Juist omdat zij door de autoriteit van een oecumenisch concilie wordt gewaarborgd, behoort zij voortaan tot het leergezag van de Kerk. Op het gebied van geloof en zeden geldt zij dus als de meest waarschijnlijke universele richtlijn voor de waarheid, waarvan de theologen bij hun studie nooit mogen afwijken. Men moet zich er overigens voor in acht nemen deze leer bij de evaluatie en interpretatie ervan als geïsoleerd van de rest van het leerstellig erfgoed van de Kerk te beschouwen, alsof tussen beide een onderscheid of een tegenstelling zou kunnen bestaan. Integendeel, alles wat door het Tweede Vaticaans Concilie wordt geleerd, staat in volkomen harmonie met het voorafgaand kerkelijk leergezag; de leer van het concilie is daarvan de voortzetting, de verklaring en de verdere ontwikkeling. In feite heeft onze voorganger Johannes XXIII in zijn rede bij de opening van het concilie duidelijk verklaard, dat hij het ook om deze reden had bijeen geroepen, namelijk ,om een nieuwe bekrachtiging te geven aan het leergezag van de Kerk' H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962), 30. Niemand kan het zich dus veroorloven de leer van het concilie te misvormen door persoonlijke interpretatie buiten het leergezag van de Kerk om. Wie zo handelen, ontpoppen zich (om met de heilige Leo de Grote te spreken) als ,leraren van de dwaling, omdat zij geen leerlingen van de waarheid willen zijn' H. Paus Leo I de Grote, Over de Menswording van het Woord van God - Aan Bisschop Flavianus, Lectis dilectionis tuae - Tomus I Leonis (13 juni 449). Tomus ad Flavianum; ed. C. Silva Tarouca, Rome 1932, 21
Maar wanneer deze grenzen eenmaal zijn vastgesteld - die juist door de waardigheid van het woord van God, dat voor altijd eenduidig moet vaststaan, worden vereist -, blijft er een zeer omvangrijk veld van onderzoek openliggen, waarbinnen ,zowel voor de geestelijken als voor de leken een rechtmatige vrijheid van onderzoek en van opvattingen' wordt erkend, .als een rechtmatige vrijheid om bescheiden en tegelijk moedig hun manier van denken naar voren te brengen op het terrein waarop zij deskundig zijn' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 62. Juist deze legitieme vrijheid is de basis van de ontwikkeling van de theologie. Want men kan ,langs verschillende wegen en door verschillende methoden tot kennis van het goddelijke komen', zoals het concilie verklaart, .en het is dan ook niet verwonderlijk, dat bepaalde aspecten van het geopenbaarde mysterie soms beter door de een worden begrepen en uiteengezet dan door de ander; zoals men ook moet bedenken, dat van elkaar verschillende theologische uitspraken vaker elkaar aanvullen dan tegenstrijdig zijn' 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 17 Laten de theologen zich dus van de nauwe begrenzing van hun eigen krachten bewust worden; en laten zij de opvattingen van anderen naar behoren respecteren, speciaal van hen die door de Kerk als de meest vooraanstaande getuigen en vertolkers van de christelijke leer worden erkend, zoals het concilie zegt naar aanleiding van de universiteiten: ,ieder vakgebied ( ... ) moet zo worden ontwikkeld, dat men er ( ... ) dank zij een zorgvuldige beoordeling van de problematiek en van de nieuw verworven resultaten in het actuele stadium van de wetenschap, een dieper inzicht in krijgt, hoe geloof en rede beide op de ene en unieke waarheid zijn gericht; en dit in de voetsporen van de kerkleraren, speciaal van de heilige Thomas van Aquino' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de Christelijke opvoeding, Gravissimum Educationis (28 okt 1965), 10. Wie deze vrijheid bij zichzelf en bij anderen respecteert, zal nooit een te groot zelfvertrouwen hebben; hij zal niet op de opvattingen van andere theologen neerzien, en hij zal er niet aan denken zijn eigen hypothesen als vaststaande waarheid te verkondigen; maar hij zal in bescheidenheid op een dialoog met anderen uit zijn, en de waarheid steeds boven zijn eigen ideeën en vermoedens stellen.
Maar welke variëteit aan opvattingen de deelnemers aan dit congres ook van elkaar onderscheidt, voor allen moet dit ene onaantastbaar zijn: dat de dienst aan de waarheid ons nooit van de verplichting tot christelijke liefde kan ontslaan. Daarom moeten zij er allen naar streven dit woord van de apostel van de heidenen in praktijk te brengen: ,de waarheid verkondigen in liefde' (Ef. 4, 15). Want het is de liefde die elke discussie vruchtbaar maakt, die de weg bereidt voor een volgende ontmoeting, die ons ertoe brengt de waarheid moedig en zonder moeite te aanvaarden. Hoeveel droevige verdeeldheid, hoeveel vruchteloze geschillen ontstaan er feitelijk niet door een gebrek aan liefde bij het onderricht en het onderzoek van de waarheid! Laten wij ons er dus op toeleggen, dat het komend theologisch congres in Rome niet minder door het vuur van de liefde straalt dan door het licht van de waarheid.
Enkel en alleen wanneer deze richtlijnen zijn gewaarborgd, kan ieder zijn bijdrage leveren tot die geestelijke vernieuwing waartoe het Vaticaans Concilie werd bijeen geroepen. En wij vertrouwen erop, dat het komend theologisch congres in de toekomst voor soortgelijke congressen als voorbeeld zal kunnen dienen; niet alleen met het oog op een beter begrip van de concilie besluiten, maar ook om hieruit aanwijzingen te krijgen die aan de noden van de huidige mensheid beantwoorden. Zo zal de Kerk ,een bruid blijven, haar Heer waardig, die niet ophoudt zichzelf onder de werking van de Heilige Geest te vernieuwen, totdat zij door het kruis tot het licht komt dat nooit ondergaat.' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9
Door deze verwachting gesteund, roepen wij van harte de meest overvloedige genade van de goddelijke Verlosser over het komend congres af, en ten teken daarvan schenken wij onze apostolische zegen aan allen die aan het congres zullen deelnemen.
Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, 21 september 1966, in het vierde jaar van ons pontificaat.
Paus PAULUS VI.