H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
EVANGELII NUNTIANDI Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld |
|||
► | De geest van de Evangelisatie |
Wij willen deze samenspraak met onze geliefde Broeders, zonen en dochters niet beëindigen zonder een dringend beroep op hen te doen wat betreft de innerlijke houdingen die de werkers van de evangelisatie moeten bezielen. In de Naam van onze Heer Jezus Christus, en in de naam van de apostelen Petrus en Paulus sporen wij allen aan die dankzij de genadegaven van de heilige Geest en de opdracht van de Kerk ware werkers in de evangelisatie zijn, om deze roeping waardig te zijn, haar uit te oefenen zonder daarin teruggehouden te worden door twijfel of vrees, en de voorwaarden niet te verwaarlozen die een dergelijke evangelisatie niet alleen mogelijk maar ook werkzaam en vruchtbaar maken. Naast vele andere zijn dit de fundamentele voorwaarden die wij zouden willen benadrukken.
Zonder de werking van de heilige Geest zal de evangelisatie nooit mogelijk zijn. Op Jezus van Nazaret daalt de heilige Geest neer op het moment van het Doopsel, wanneer de stem van de Vader - "Deze is mijn Zoon, de veelgeliefde, in wie ik welbehagen heb" (Mt. 3, 17) - op ervaarbare wijze zijn uitverkiezing en zending openbaart. "Door de Geest geleid" beleeft Jezus in de woestijn de beslissende strijd en uiterste beproeving alvorens zijn zending te beginnen. (Mt. 4, 1) "In de kracht van de Geest" (Lc. 4, 14) keert Hij naar Galilea terug, en maakt Hij in Nazaret een begin met zijn prediking, waar Hij op zichzelf de tekst uit Jesaja toepast: "De Geest des Heren is over mij gekomen". "Thans", zo legt Hij uit, "is dit Schriftwoord in vervulling gegaan". (Lc. 4, 18.21) Vgl. Jes. 61, 1 Wanneer Hij op het punt staat zijn leerlingen uit te zenden, zegt Hij, terwijl Hij over hen blaast: "Ontvangt de heilige Geest" (Joh. 20, 22).
Inderdaad, pas na de neerdaling van de heilige Geest, op de dag van Pinksteren, vertrekken de apostelen in alle richtingen van de wereld om het grote werk van de Kerk, de evangelisatie, te beginnen en Petrus legt het gebeuren uit als de vervulling van de profetie van Joël: "Ik zal mijn Geest uitstorten" (Hand. 2, 17). Petrus wordt vervuld van de heilige Geest om tot het volk te spreken over Jezus, de Zoon van God. Vgl. Hand. 4, 8 Paulus op zijn beurt wordt vervuld van de heilige Geest Vgl. Hand. 9, 17 alvorens zich aan zijn apostolische bediening te gaan wijden, zoals ook Stefanus dat is wanneer hij gekozen wordt om de diaconie uit te oefenen, en later voor het getuigenis van het martelaarschap. Vgl. Hand. 6, 5.10 Vgl. Hand. 7, 55 Dezelfde Geest die Petrus, Paulus of de andere Apostelen doet spreken, door hen de woorden te inspireren die te zeggen zijn, daalt ook neer "op allen die naar de toespraak luisterden" (Hand. 10, 44).
Vervuld van "de vertroosting van de heilige Geest" (Hand. 9, 31) groeit de Kerk. De Geest is de ziel van deze Kerk. Hij is het die de gelovigen de diepe betekenis uitlegt van het onderricht van Jezus en van zijn mysterie. Hij is het die vandaag de dag net zo goed als bij het begin van de Kerk, werkt in ieder die evangeliseert en zich daarbij door Hem laat bezitten en leiden. Hij is het die hen de woorden ingeeft die zij uit zichzelf niet zouden weten te vinden, en die tegelijkertijd het hart van degene die luistert bewerkt om zich te openen voor het ontvangen van de Blijde Boodschap en van het verkondigde Rijk.
De technieken van evangelisatie zijn goed, maar zelfs de beste daarvan zouden de discrete werkzaamheid van de Geest niet kunnen vervangen. Ook de meest verfijnde voorbereiding van degene die evangeliseert, haalt zonder Hem niets uit. De overtuigendste redeneerkunst heeft zonder Hem geen vat op de geest van de mensen. De schemata op basis van sociologie en psychologie, hoe prachtig uitgewerkt ook, blijken zonder Hem leeg en waardeloos.
Wij beleven in de Kerk een bevoorrecht moment van de Geest. Overal zoekt men Hem beter te leren kennen zoals Hij door de heilige Schrift is geopenbaard. Men stelt zich graag onder zijn beweegkracht. Men verzamelt zich rond Hem en wil zich door Hem laten leiden. En terecht, want heeft de Geest een vooraanstaande plaats in heel het leven van de Kerk, bovenal werkt Hij in de zending tot evangelisatie: het is geen toeval dat het grote begin van de evangelisatie plaats vond op de morgen van Pinksteren, onder de adem van de Geest.
Men kan zeggen dat bij de evangelisatie de heilige Geest de voornaamst handelende is: Hij is het die stuwt tot het verkondigen van het Evangelie en die in het binnenste van de gewetens het woord van heil doet aannemen en begrijpen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 4 Maar evenzeer kan men zeggen dat Hij het beoogde doel is van de evangelisatie: Hij alleen brengt de nieuwe schepping te voorschijn, die nieuwe mensheid waarnaar de evangelisatie uitziet, in die eenheid in verscheidenheid die de evangelisatie in de christengemeenschap probeert op te roepen. Door Hem dringt het evangelie binnen in het hart van de wereld, want Hij geeft leiding aan het onderscheiden van de tekenen van de tijd - de tekenen van God - die de evangelisatie in de geschiedenis blootlegt en tot gelding laat komen.
De Bisschoppensynode van 1974, die veel nadruk heeft gelegd op de rol van de heilige Geest in de evangelisatie, heeft ook de wens geuit dat Herders en theologen - en wij voegen daar aan toe: ook de gelovigen, getekend als zij zijn met het zegel van de heilige Geest door middel van het Doopsel - beter de aard en de wijze bestuderen waarop de heilige Geest in de hedendaagse evangelisatie werkzaam is. Wij maken die wens tot de onze, terwijl wij tegelijkertijd allen die evangeliseren - wie zij ook zijn - aansporen onophoudelijk met geloof en vurigheid tot de heilige Geest te bidden, en zich met prudentie te laten leiden door Hem als de beslissende inspirator van hun programma's, hun initiatieven en hun evangeliserende activiteiten.
Kijken we nu naar de persoon zelf van degene die evangeliseert. Er wordt tegenwoordig dikwijls gezegd dat onze tijd dorst naar authenticiteit. Bovenal waar het gaat om de jongeren wordt beklemtoond dat zij een afschuw hebben van het gemaakte, het onechte, en dat ze bovenal de waarheid zoeken en de transparantie.
Deze "tekenen van de tijd" zouden ons alert moeten maken. Stilzwijgend of met luid geroep, maar altijd met klem vragen zij ons: Geloven jullie echt in wat je verkondigt? Leef je naar wat je gelooft? Verkondigen jullie echt wat je beleeft? Het getuigenis van het leven is meer dan ooit een essentiële voorwaarde geworden voor de diepe werkzaamheid van de prediking. Om die reden zijn wij dus zelf tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor het welslagen van het evangelie dat wij verkondigen.
"Hoe staat het met de Kerk tien jaar na het einde van het Concilie?" vroegen wij ons bij het begin van deze overweging af. Is zij echt geworteld in het hart van de wereld, en tegelijkertijd voldoende vrij en onafhankelijk om de wereld te bevragen? Geeft zij getuigenis van haar eigen solidariteit met de mensen en tegelijk met het Absolute van God? Is zij vuriger in de beschouwing en de aanbidding, en tegelijkertijd ijveriger in haar missionaire en caritatieve inzet voor de bevrijding? Is zij steeds meer betrokken bij de inspanning om de volle eenheid van de christenen te herstellen, die het gemeenschappelijk getuigenis werkzamer maakt "opdat de wereld gelooft" (Joh. 17, 21)? Allen zijn wij verantwoordelijk voor de antwoorden die men op deze vragen zou kunnen geven.
Daarom sporen wij onze Broeders in het bisschopsambt aan, als degenen die door de heilige Geest zijn aangesteld om de Kerk te besturen. Vgl. Hand. 20, 28 Wij sporen de priesters aan en de diakens, als medewerkers van de bisschoppen bij het bijeenbrengen van het volk van God en bij de geestelijke bezieling van de plaatselijke gemeenschappen. Wij sporen de religieuzen aan, als getuigen van een Kerk die geroepen is tot heiligheid, op grond waarvan ook zij zelf deel hebben aan een leven dat de evangelische zaligheden tot uitdrukking brengt. Wij sporen de leken aan: de christelijke gezinnen, de jongeren en de volwassenen, degenen die een beroep uitoefenen, degenen die de leiding hebben, zonder de armen te vergeten die dikwijls rijk zijn aan geloof en hoop, alle leken die zich bewust zijn van hun rol in de evangelisatie, ten dienste van de Kerk of midden in de samenleving en in de wereld. We zeggen het tegen allen: onze ijver moet ontspringen aan een ware heiligheid van leven, en de prediking, gevoed door het gebed en door de liefde voor de Eucharistie, moet op haar beurt - zoals het Tweede Vaticaans Concilie ons herinnert - degene die preekt doen groeien in heiligheid. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 13
De mensen in de wereld die, ondanks talrijke tekenen van afwijzing van God, Hem paradoxalerwijze zoeken langs onverwachte wegen en met pijn de behoefte aan Hem gewaarworden, roepen om evangeliseerders die hen spreken over een God, die zij mogen kennen en die hun vertrouwd moge zijn alsof zij de Onzichtbare zagen. Vgl. Hebr. 11, 27 De wereld eist en verwacht van ons eenvoud van leven, geest van gebed, liefde jegens allen en speciaal jegens de allerkleinsten en de armen, gehoorzaamheid en nederigheid, onthechting van onszelf en zelfverloochening. Zonder dit kenmerk van heiligheid, zal ons woord maar moeilijk de weg kunnen banen naar het hart van de mens van onze tijd, en riskeert het leeg en vruchteloos te zijn.
Als degenen die het Evangelie verkondigen onderling door zoveel breuken verdeeld blijven, zal uiteindelijk de kracht van de evangelisatie sterk afnemen. Ligt hier niet een van de grote oorzaken van het onbehagen bij de hedendaagse evangelisatie? Als inderdaad het evangelie dat wij verkondigen, een verscheurde indruk maakt door leerstellige discussies, door ideologische polarisatie of door veroordelingen over en weer tussen christenen, die beheerst worden door hun verschillende theorieën over Christus en de Kerk en doordat zij een verschillende kijk hebben op de samenleving en de menselijke instellingen, dan moeten degenen tot wie onze prediking gericht is zich toch wel verward, gedesoriënteerd, ja zelfs geschandaliseerd voelen?
Het geestelijk testament van onze Heer zegt ons dat de eenheid onder zijn volgelingen niet alleen het bewijs is dat wij de zijnen zijn, maar ook dat Hij de Gezondene van de Vader is, criterium derhalve van zowel de geloofwaardigheid van de christenen als van Christus zelf. Als evangeliserenden moeten wij aan degenen die in Christus geloven niet het beeld bieden van verdeelde mensen, van elkaar gescheiden door ruzies die verre van stichtend zijn, maar van mensen die in het geloof gerijpt zijn, in staat elkaar te hervinden boven de concrete spanningen uit, dankzij een gezamenlijk zoeken van de waarheid, oprecht en zonder eigen belang. Ja, het lot van de evangelisatie hangt zeker af van het getuigenis van eenheid dat de Kerk geeft. Dit is een motief tot verantwoordelijkheid maar ook een bron van troost.
Hier willen wij onderstrepen dat het teken van de eenheid tussen alle christenen zelf een weg en middel tot evangelisatie is. De verdeeldheid van de christenen is een ernstige stand van zaken, zozeer dat zij het werk zelf van Christus schaadt. Het Tweede Vaticaans Concilie stelt in alle helderheid en kracht dat zij "afbreuk doet aan de heilige zaak van de verkondiging van het Evangelie aan heel de schepping en voor velen de toegang tot het geloof afsluit". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 6 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 1 Om deze reden hebben wij bij de afkondiging van het heilig Jaar gemeend alle gelovigen van de katholieke wereld eraan te moeten herinneren dat "de verzoening van alle mensen met God, onze Vader, afhangt van het herstel van de communio tussen hen die het geloof in Christus als de Heer van de barmhartigheid, die de mensen bevrijdt en hen verenigt in de Geest van liefde en waarheid, al erkend en aangenomen hebben." H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Uitroepen van het Heilig Jaar 1975, Apostolorum Limina (23 mei 1974), 7. VII
Het is met een sterk gevoel van hoop dat wij de inspanningen zien die in de wereld van de christenen worden gedaan voor een dergelijk herstel van de volle eenheid die Christus heeft gewild. En wat dat betreft verzekert ons de H. Paulus: "De hoop wordt niet teleurgesteld" (Rom. 5, 5).
Terwijl wij er nog aan werken om de volle eenheid van de Heer te verkrijgen, willen wij dat er intenser gebeden wordt. Bovendien maken wij de wens van de Vaders van de Derde Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode tot de onze, dat er met een groter inzet samengewerkt wordt met de christenbroeders, op basis van het Doopsel en van het erfgoed van het geloof dat ons gemeenschappelijk is, om van nu af aan in hetzelfde werk van de evangelisatie een breder gemeenschappelijk getuigenis voor Christus te geven ten overstaan van de wereld. Wij worden daartoe gedreven door het gebod van Christus, en het is een vereiste dat voortvloeit uit de plicht het Evangelie te prediken en ervan te getuigen.
Het Evangelie dat ons is toevertrouwd is ook: woord van waarheid. Een waarheid die bevrijdt Vgl. Joh. 8, 32 en die als enige vrede kan schenken aan het hart: dat is wat de mensen zoeken als wij hen de Blijde Boodschap verkondigen. Waarheid over God, waarheid over de mens en over zijn mysterievolle bestemming, waarheid over de wereld. Moeilijke waarheid die wij zoeken in het woord van God, maar waarover wij - we herhalen het - geen heer en meester zijn, maar bewaarders, herauten, dienaren.
Van ieder die evangeliseert, wordt verwacht dat hij eerbied heeft voor de waarheid, des te meer omdat de waarheid waar hij zich in verdiept en die hij meedeelt, de geopenbaarde waarheid is en daarom - meer dan elke andere waarheid - deel uitmaakt van de allereerste waarheid die God zelf is. Wie het Evangelie predikt, zal dus iemand moeten zijn die, ook waar het persoonlijke zelfverloochening en lijden kost, steeds de waarheid zoekt die hij aan de anderen moet overbrengen. Nooit zal hij de waarheid verraden of verhelen om de mensen te behagen, om hen te verbazen of te verbluffen, ook niet om origineel te lijken of uit verlangen zich in de kijkerd te plaatsen. Hij weigert niet de waarheid door te geven; hij verduistert de geopenbaarde waarheid niet door luiheid in het zoeken ernaar, uit gemakzucht of uit vrees. Hij verwaarloost niet haar te bestuderen; hij dient haar edelmoedig zonder haar aan zichzelf dienstbaar te maken.
Als herders van het volk van gelovigen worden wij door onze pastorale bediening aangespoord de waarheid te bewaren, te verdedigen en mee te delen zonder acht te slaan op de offers die dat kost. Talrijke uitmuntende en heilige Herders hebben ons het voorbeeld nagelaten van deze in veel gevallen heldhaftige liefde voor de waarheid. De God van waarheid verwacht van ons dat wij er de waakzame verdedigers en toegewijde verkondigers van zijn. En U, hooggeleerden in theologie, exegese en kerkgeschiedenis, het werk van de evangelisatie heeft uw onvermoeibaar onderzoekswerk nodig, evenals de fijngevoelige aandacht die u hebt voor de overdracht van de waarheid, die uw studies u doen benaderen, maar die altijd groter is dan het mensenhart omdat het de waarheid van God zelf betreft.
Ouders en leraren, uw taak is het - al maken de veelvoudige moderne conflicten die zeker niet gemakkelijk - uw kinderen en uw leerlingen te helpen bij het ontdekken van de waarheid, inclusief de godsdienstige en geestelijke waarheid.
Het werk van de evangelisatie veronderstelt in degene die evangeliseert een steeds groeiende broederlijke liefde jegens degenen die hij evangeliseert. De apostel Paulus - model voor ieder die evangeliseert - schreef aan de Tessalonicensen deze woorden, die voor ons allen een program inhouden: "We waren u zo innig genegen, dat wij u graag mèt het evangelie van God ons eigen leven hadden geschonken; zo lief waart gij ons geworden." (1 Tess. 2, 8) Vgl. Fil. 1, 8 . Wat is dat voor genegenheid? Veel meer dan die van een pedagoog is zij die van een vader, en meer nog: die van een moeder. (1 Tess. 2, 8) Vgl. Fil. 1, 8 De Heer verwacht van eenieder die het evangelie predikt en van ieder die de Kerk opbouwt een dergelijke genegenheid. De zorg om de waarheid aan te bieden en in de eenheid binnen te leiden, is een teken van die liefde. Ook de toewijding, zonder voorbehoud of voorwendsel, aan de verkondiging van Jezus Christus, is een teken van zo'n liefde. Laten we nog een paar tekenen van deze liefde er aan toevoegen.
Het eerste is het respect voor de godsdienstige en geestelijke situatie van de personen die geëvangeliseerd worden. Respect voor hun levensritme, waar men niet het recht heeft bovenmatig druk op uit te oefenen. Respect voor hun geweten en hun overtuigingen, zonder enige hardheid.
Een ander teken is de aandacht om de ander, vooral wanneer deze zwak is in het geloof Vgl. 1 Kor. 8, 9-13 Vgl. Rom. 14, 15 , niet te verwonden met beweringen die helder kunnen zijn voor ingewijden, maar die voor de gelovigen een bron kunnen zijn van verwarring en van aanstoot, als een wonde in de ziel.
Een teken van zorg zal ook de moeite zijn om aan de christenen geen twijfels over te brengen en onzekerheden, voortgekomen uit geleerdheid die men zich slecht heeft eigen gemaakt, maar zekerheden die solide zijn omdat zij verankerd zijn in het Woord van God. De gelovigen hebben deze zekerheden nodig voor hun christelijk leven, en hebben er recht op als kinderen van God, die zich in zijn armen geheel aan de eisen van de liefde overgeven.
Onze oproep put hier inspiratie uit de vurigheid van de grootste predikers en dragers van de evangelisatie, wier leven geheel aan het apostolaat was toegewijd: en onder hen willen wij graag wijzen op degenen die wij in dit heilig Jaar aan de gelovigen ter verering hebben voorgehouden. Zij hebben zoveel hindernissen voor de evangelisatie weten te overwinnen!
Van zulke hindernissen - ze zijn er ook in onze tijd - willen wij slechts het gebrek aan vurige ijver signaleren, wat des te ernstiger is omdat het van binnenuit komt. Het uit zich in vermoeidheid en ontgoocheling, in routine en nalatigheid, en vooral in een gebrek aan vreugde en hoop. Vandaar dat wij al degenen die op welke titel of op welk vlak dan ook de taak van de evangelisatie hebben, aansporen de vurigheid van geest te voeden. Vgl. Rom. 12, 11 Deze vurigheid vraagt vóór alles dat wij ons weten te onttrekken aan uitvluchten die ons van de evangelisatie zouden kunnen afleiden. De meest verraderlijke zijn ongetwijfeld die waarvoor men steun beweert te kunnen vinden in het een of ander leerstuk van het Concilie.
Zo gebeurt het maar al te vaak dat men in verschillende bewoordingen hoort zeggen, dat het opleggen van een waarheid al is het die van het Evangelie, en het opleggen van een weg al is het die van het heil, wel moet inhouden dat men de godsdienstvrijheid geweld aandoet. Trouwens, zo voegen zij er dan nog aan toe, waarom het Evangelie verkondigen als het toch zo is dat allen gered worden op basis van een oprechte gezindheid van hart? Als van de andere kant de wereld en de geschiedenis toch vol "zaden van het Woord" zijn, is het dan niet een illusie het Evangelie daar te willen brengen waar het zich al bevindt, in de zaden die de Heer zelf er heeft gezaaid?
Ieder die de tijd neemt om zich met zorg en aan de hand van de conciliedocumenten te verdiepen in de vraagstellingen die zulke uitvluchten er al te oppervlakkig uit destilleren, zal daarin een heel andere kijk op de werkelijkheid aantreffen.
Het zou inderdaad een dwaling zijn iets op te leggen aan het geweten van onze broeders en zusters. Maar aan dit geweten de evangelische waarheid en het heil in Jezus Christus voorhouden, in alle helderheid en in absoluut respect voor de vrije keuze die het zal maken - zonder "druk of dwang, en zonder oneerbare of minder oprechte aansporingen" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 4 - dan is dat verre van een aanslag te zijn op de godsdienstvrijheid veeleer een eerbetoon aan deze vrijheid, waaraan de keuze geboden wordt van een weg, die zelfs de niet-gelovigen waarderen als edel en verheffend.
Is het dan een misdaad tegen de vrijheid van de ander wanneer men hem vol vreugde de Blijde Boodschap verkondigt die men zelf door de barmhartigheid van de Heer heeft vernomen? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 9-14 En waarom zouden alleen de leugen en de dwaling, datgene wat omlaag haalt en de pornografie het recht hebben te worden voorgehouden en dikwijls helaas te worden opgelegd door de vernietigende propaganda van de massamedia, door het gedoogkarakter van de wetten, door de timiditeit van de goeden en de vermetelheid van de slechten?
Deze respectvolle manier om Christus en zijn Rijk aan te bieden, is niet slechts een recht maar zelfs een plicht van degene die evangeliseert. En het is tegelijk ook een recht van de mensen - zijn broeders en zusters - om van hem de verkondiging van de Blijde Boodschap van het heil te kunnen ontvangen. Dit heil kan God inderdaad bewerken in wie Hij wil, en langs buitengewone wegen die Hij alleen kent. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7 Als dan toch de Zoon is gekomen, dan is dat juist om ons door zijn woord en door zijn leven, de buitengewone wegen van het heil te openbaren. En ons heeft Hij opgedragen aan de anderen met zijn gezag deze openbaring door te geven.
Het zou niet zonder nut zijn als iedere christen en ieder die evangeliseert zich in zijn gebed verdiept in deze gedachte: de mensen zullen ook langs andere wegen gered kunnen worden dank zij de barmhartigheid van God, ook als wij hen het Evangelie niet verkondigen; maar zullen wij zelf gered kunnen worden als wij door veronachtzaming, uit vrees of uit schaamte - wat de H. Paulus noemt "zich schamen voor het Evangelie" Vgl. Rom. 1, 16 - of ten gevolge van valse ideeën zouden nalaten het te verkondigen? Want dit zou neerkomen op verraad aan de roeping die wij van God ontvangen hebben, die immers bij monde van de bedienaren van het Evangelie het zaad wil doen ontkiemen. Het zal van ons afhangen of het een boom wordt en al zijn vruchten voortbrengt.
Bewaren we dus de vurigheid van geest. Bewaren wij de zachte en tegelijk sterkende vreugde te mogen evangeliseren, ook wanneer wij moeten zaaien in tranen. Laat dit voor ons - zoals voor Johannes de Doper, voor Petrus en Paulus, voor de andere Apostelen en voor een menigte buitengewone verkondigers van het evangelie in de loop van de geschiedenis van de Kerk - een innerlijk vuur zijn dat niets of niemand zal kunnen doven. Laat het de grote vreugde zijn van ons volledig ingezette leven. Moge de nu eens angstige dan weer hoopvol zoekende wereld van onze tijd de Blijde Boodschap ontvangen, niet van bedroefde, ontmoedigde, ongeduldige en angstige dragers van de evangelisatie, maar van dienaren van het evangelie wier leven vurigheid uitstraalt, die als eersten in zichzelf de vreugde van Christus hebben ontvangen, en die bereid zijn hun eigen leven op het spel te zetten opdat het Rijk verkondigd en de Kerk ingeplant wordt in het hart van de wereld.