H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
Van betekenis is ook de bezorgdheid zoals die op de aangehaalde Synode werd geuit met betrekking tot twee terreinen die veel van elkaar verschillen, en die toch dicht bij elkaar liggen vanwege de uitdaging die beide op eigen manier stellen aan de evangelisatie.
Het eerste terrein is wat men zou kunnen noemen: de progressieve toename van de niet-gelovigheid in de moderne wereld. De synode heeft getracht te beschrijven wat "de moderne wereld" betekent: onder deze algemene benaming valt een grote hoeveelheid denkstromingen, waarden en antiwaarden, verborgen strevingen of kiemen van vernietiging, oude overtuigingen die verdwijnen of nieuwe die zich opleggen! Vanuit geestelijk oogpunt bezien, lijkt deze wereld betrokken te zijn in wat een hedendaags auteur "het drama van het goddeloos humanisme" Henri de Lubac, Le Drame de l'Humanisme athée. ed. Spes, Parijs, 1945 heeft genoemd.
Van de ene kant moet men wel in het hart van deze hedendaagse wereld het verschijnsel constateren dat er het meest opvallende kenmerk van is geworden: het secularisme.
We hebben het hier niet over de secularisatie, dat wil zeggen: de in zichzelf juiste en legitieme inspanning - op geen enkele manier met het geloof en de godsdienst onverenigbaar - om in de schepping, in elk ding en in elk gebeuren binnen het heelal, de wetten te ontdekken die het met een zekere autonomie besturen, terwijl men de diepe overtuiging bij zich draagt dat de Schepper er deze wetten ingelegd heeft. Het jongste Concilie heeft in deze zin de legitieme autonomie bevestigd van de cultuur en in het bijzonder van de wetenschappen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 59
Wij hebben hier een echt secularisme op het oog: een begrip van de wereld, waarin deze zich uit zichzelf verklaart, zonder dat het daarvoor nodig is tot God zijn toevlucht te nemen, die in die zin overbodig en hinderlijk is geworden. Om de macht van de mens te erkennen voert dit secularisme uiteindelijk tot een houding van het zonder God te kunnen en tenslotte tot een ontkenning van Hem.
Nieuwe vormen van atheïsme - een antropocentrisch atheïsme dat niet langer abstract en metafysiek is maar pragmatisch, programmatisch en strijdbaar - lijken er uit voort te komen. In samenhang met dit atheïstisch secularisme worden wij dagelijks en in de meest verschillende vormen geconfronteerd met de consumptiemaatschappij, met een tot hoogste waarde verheven hedonisme, met de wil tot macht en overheersing, en met elke soort van discriminatie: evenzoveel onmenselijke tendensen van dit humanisme.
Van de andere kant kan men paradoxaal genoeg in deze zelfde moderne wereld, niet het bestaan ontkennen van echte christelijke aanknopingspunten, van evangelische waarden, minstens in de vorm van een leegte of van een nostalgie. Het zou niet overdreven zijn hier te spreken van een sterke en tegelijkertijd tragische roep om geëvangeliseerd te worden.