H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
Zij - deze eerste verkondiging - richt zich ook tot de onmetelijk grote delen van de mensheid die niet-christelijke godsdiensten praktiseren, welke de Kerk respecteert en acht omdat zij de levende uitdrukking vormen van de ziel van grote groepen mensen. Zij dragen de echo in zich van duizenden jaren zoeken naar God, een onvolledig zoeken maar dikwijls met oprechtheid en met zuivere bedoelingen verricht. Zij bezitten een indrukwekkend erfgoed aan religieuze teksten en hebben generaties van personen leren bidden. Zij zijn bezaaid met talrijke "zaden van het Woord" Vgl. H. Justinus, Eerste apologie, Apologia contra Antoninus Pius. 46, 1-4; PG 6 Vgl. H. Justinus, Apologia Secunda. 7 (8), 1-4; 10, 1-3; 13, 3-4: Florilegium patristicum II, Bonn 1911, blz. 81, 125, 129, 133 Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. I, 19, 91 en 94: S. CH. blz. 117-118, 119-120 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17 en kunnen een authentieke "voorbereiding op het Evangelie" H. Eusebius van Caesarea, Voorbereiding op het Evangelie, Praeparatio evangelica. 1, 1: PG 21, 26-28 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 vormen, om een gelukkige uitdrukking van het Tweede Vaticaans Concilie te gebruiken die werd ontleend aan Eusebius van Caesarea.
Een dergelijke situatie roept zeker ingewikkelde vraagstukken en problemen op die men moet bestuderen in het licht van de christelijke Overlevering en van het Leergezag van de Kerk, teneinde aan de missionarissen van vandaag en morgen nieuwe perspectieven te kunnen bieden in hun contacten met de niet-christelijke godsdiensten. Van onze kant willen wij met name in de huidige tijd naar voren brengen dat noch in het respect en de achting jegens deze godsdiensten, noch in de ingewikkeldheid van de opgeworpen vraagstukken, de Kerk een uitnodiging ziet om de verkondiging van Christus ten overstaan van de niet-christenen te verzwijgen. Zij is integendeel van mening dat deze menigten het recht hebben de rijkdom te kennen van het mysterie van Christus Vgl. Ef. 3, 8 , waarin wij geloven dat heel de mensheid in een onvermoede volheid al datgene kan vinden wat zij tastend zoekt over God, over de mens en zijn bestemming, over het leven en de dood, en over de waarheid.
Ook met betrekking tot de meest achtenswaardige uitingen van natuurlijke godsdienstigheid, baseert de Kerk zich op het feit dat de godsdienst van Jezus, die zij door middel van de evangelisatie verkondigt, de mens objectief in relatie brengt met het plan van God, met zijn levende tegenwoordigheid en met zijn werkzaamheid; zij laat hem het mysterie ontmoeten van het goddelijk Vaderschap dat zich over de mensheid buigt; met andere woorden: onze godsdienst vestigt daadwerkelijk met God een authentieke en levende relatie, die het de andere godsdiensten niet lukt tot stand te brengen, hoewel zij er om zo te zeggen met naar de hemel gestrekte armen naar reiken.
Daarom houdt de Kerk haar missionaire ijver levend, en wil die in dit historisch moment waarop wij ons bevinden bovendien nog intensifiëren. Zij voelt zich ten overstaan van hele volkeren verantwoordelijk. Zij heeft pas rust als zij alles gedaan heeft wat haar mogelijk is om de Blijde Boodschap te verkondigen van Jezus als Redder. Zij leidt steeds nieuwe generaties apostelen op. Dit stellen wij met vreugde vast op een moment dat het niet ontbreekt aan mensen die denken en ook zeggen dat het apostolisch vuur en elan uitgeput zijn en dat het tijdperk van de Missies voortaan voorbij is. De Synode heeft daarop geantwoord dat de missionaire verkondiging niet verdort en dat de Kerk steeds gericht zal zijn op de voltooiing ervan.