H. Paus Paulus VI - 27 september 1974
Nog een derde kenmerk van de evangelisatie blijft er over, namelijk haar eigenlijke bedoeling of finaliteit. Het zal nodig zijn beter en nauwkeuriger de verhouding te bepalen tussen de evangelisatie in eigenlijke zin en de algemene krachtsinspanning van de mensen tot ontwikkeling, waarvoor de hulp en steun van de Kerk terecht wordt verlangd, ook al behoort dit minder tot haar eigenlijke taak. Wij weten goed, in welke moeilijkheden de zonen van de kerk hierdoor verwikkeld zijn die zich inzetten voor de apostolische taken. Want zij worden vandaag meermalen aangemoedigd en uitgenodigd de voorrang welke de boodschap van het heil moet worden toegekend op te geven en hun eigenlijke werkzaamheid te beperken tot slechts filantropische, sociologische of politieke activiteit, en de taak van de Kerk door een antropocentrische en tijdelijke leer te omschrijven. Hieruit blijkt duidelijk, hoe noodzakelijk het is andermaal de eigenlijke religieuze bedoeling van de evangelisatie te bevestigen en zeer duidelijk in te scherpen. Zij verliest immers heel haar betekenis, als zij van die religieuze basis wordt losgemaakt welke haar draagt, en die immers voor alles het rijk van God is, het rijk van God in de volledige betekenis, dat de mensen bevrijdt van de zonden en hun de liefde van God toont als het eerste gebod en het eeuwig leven als uiteindelijke bestemming.
Dit betekent echter allerminst, dat het werk van de evangelisatie de zeer grote ernst kan en mag negeren van de problemen die ons op vandaag zozeer bezighouden en die de rechtvaardigheid, de bevrijding en de vrede in de wereld beogen. Want indien dat zou gebeuren. zou ook de leer van het evangelie over de liefde tot de lijdende en gebrekkige evenmens (Mt. 25, 31-46) worden ontkend, welke de apostelen ook hebben overgeleverd. Vgl. 1 Joh. 4, 20
Vgl. Jak. 2, 14-28
Evenzo hebben wij dit onderwerp behandeld als een bijzondere plicht in de encycliek getiteld H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967)
En als wij het tenminste eerlijk mogen zeggen, heeft de Kerk, het voorbeeld en gebod van haar goddelijke Verlosser volgend, nooit nagelaten de waardigheid zelf en de aanspraken van de volkeren hoog te houden aan wie zij het geloof in Christus heeft gebracht. Want haar leer en eveneens haar morele beginselen zijn altijd gericht op waarachtige zaken en instellingen die de mensen aanzetten tot altijd voortgaande vermeerdering en groei op elk terrein van het leven zowel op het eigenlijke religieuze als het politieke, sociale en burgerlijke. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert:
"De eigen zending die Christus aan de Kerk heeft toevertrouwd, is niet van politieke, economische of sociale aard: want het doel dat Hij haar heeft gesteld, is godsdienstig van aard. Maar toch vloeien juist uit deze godsdienstige zending een opdracht, licht en krachten voort die bij de inrichting en versteviging van de maatschappij volgens de goddelijke wet goede diensten kunnen bewijzen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 42
Deze leer krijgt, wanneer zij vooral op de leken wordt toegepast, zelfs een groter gewicht, want hun
"eigen roeping ... ligt hierin, dat zij het rijk van God zoeken juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 31
en omdat zij,
"ook wanneer zij door tijdelijke zorgen in beslag worden genomen, een kostbare bijdrage (moeten) leveren voor de evangelisatie van de wereld." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35