Paus Benedictus XVI - 7 mei 2005
Homilie van paus Benedictus XVI bij gelegenheid van zijn "insediamento" (de in bezit name) van de cathedra van Rome in de St. Jan van Lateranen door de Bisschop van Rome op zaterdagavond 7 mei 2005.
Heren Kardinalen,
vereerde broeders in het bisschopsambt,
dierbare broeders en zusters!
Deze dag, waarop ik mij voor het eerst mag neerzetten op de cathedra van de Bisschop van Rome als opvolger van Petrus, is tevens de dag waarop in Italië de Kerk het Feest viert van de Hemelvaart des Heren. Voor ons staat op deze dag Christus centraal. En alleen dank zij Hem, dank zij het mysterie van zijn opgaan ten hemel, slagen wij er in de betekenis van de cathedra te verstaan, die op zijn beurt het symbool is van de macht en de verantwoordelijkheid van de Bisschop.
Wat wil ons het Feest van de Hemelvaart des Heren dan zeggen? Het wil ons niet zeggen dat de Heer is weggegaan naar een plaats die verafgelegen is van de mensen en de wereld. De Hemelvaart van Christus is geen reis in de ruimte naar de verst afgelegen sterren; want uiteindelijk zijn ook de sterren gemaakt uit natuurkundige elementen, net zoals de aarde. De Hemelvaart van Christus betekent dat Hij niet meer tot de wereld van het bederf en de dood behoort die ons leven kenmerken. Het betekent dat Hij helemaal God toebehoort. Hij - de eeuwige Zoon - heeft ons menszijn tot voor het Aanschijn van God gebracht, en daarbij het vlees en het bloed meegebracht, in een veranderde, nieuwe gestalte.
De mens vindt ruimte in God; door middel van Christus is het menszijn ingebracht tot in het leven zelf van God. En omdat God heel de kosmos omarmt en ondersteunt, betekent de hemelvaart van de Heer dat Christus zich niet van ons verwijderd heeft, maar dat Hij nu, juist omdat Hij bij de Vader is, dichtbij ieder van ons is, voor goed. Ieder van ons kan nu vertrouwelijk met Hem spreken; een ieder kan Hem aanroepen. De Heer is voorgoed binnen het bereik van onze stem. Wij kunnen ons wel innerlijk van Hem verwijderen. Wij kunnen zo leven dat wij Hem de rug toe keren. Maar Hij wacht altijd op ons, en is altijd dicht bij ons.
Uit de lezingen van de liturgie van vandaag leren we ook iets meer over de concrete manier waarop de Heer dit dichtbij-ons-zijn verwerkelijkt. De Heer belooft zijn leerlingen zijn heilige Geest. De eerste lezing zegt ons dat de heilige Geest "kracht" zal zijn voor de leerlingen; het evangelie voegt daaraan toe dat Hij hen tot de volle Waarheid zal brengen. Jezus heeft zijn leerlingen alles gezegd. Hij is immers het Woord van de levende God, en meer dan zichzelf kan God niet geven. In Jezus heeft God zichzelf helemaal aan ons gegeven, dat wil zeggen: Hij heeft ons alles gegeven. Er kan daarbovenuit of daarnaast geen andere openbaring bestaan die ons nog meer of nog vollediger over Hem mee te delen heeft dan de openbaring van Christus. In Hem, in de Zoon, is ons alles gezegd, ons alles gegeven.
Maar ons vermogen tot verstaan is beperkt. Daarom is het de zending van de Geest om de Kerk van generatie op generatie op steeds nieuwe wijze binnen te leiden in de grootheid van het mysterie van Christus. De Geest zet niet iets anders of iets nieuws naast Christus. Er bestaat geen pneumatische openbaring naast die van Christus - zoals sommigen menen - geen tweede niveau van Openbaring. Nee: "Hij zal aan u verkondigen wat Hij van mij ontvangen heeft", zegt Christus in het Evangelie (Joh. 16, 14). En zoals Christus alleen zegt wat Hij hoort en ontvangt van de Vader, zo is de heilige Geest de vertolker van Christus. "Hij zal aan U verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft." Hij leidt ons niet naar plaatsen die ver van Christus verwijderd zijn, maar leidt ons steeds meer binnen in het licht van Christus. Om deze reden is de christelijke Openbaring tegelijkertijd altijd oud en altijd nieuw. Daarom wordt ons en werd ons alles reeds en altijd gegeven, terwijl tegelijkertijd elke generatie steeds weer iets nieuws leert in de onuitputtelijke ontmoeting met de Heer - een ontmoeting die bemiddeld wordt door de Heilige Geest.
Zo is dan de heilige Geest de kracht waardoor Christus ons zijn nabijheid doet ervaren. Maar de eerste lezing zegt ook een tweede woord: gij zult mijn getuigen zijn. De verrezen Christus heeft getuigen nodig die Hem hebben ontmoet, mensen die Hem innig hebben leren kennen door de kracht van de heilige Geest. Mensen die Hem om zo te zeggen met de handen hebben aangeraakt, kunnen van Hem getuigen. Zo is de Kerk, de familie van Christus, gegroeid vanaf "Jeruzalem... tot het einde der aarde", zoals de lezing zegt. Door middel van de getuigen is de Kerk opgebouwd - te beginnen met Petrus en Paulus, en met de twaalf, tot en met alle mannen en vrouwen die, vervuld van Christus, op steeds nieuwe wijze de vlam van het geloof opnieuw hebben ontstoken en nog zullen ontsteken. Elke Christen kan en moet op zijn of haar eigen wijze getuige zijn van de verrezen Heer. Wanneer wij de namen lezen van de heiligen kunnen wij zien hoe dikwijls het daarbij ging, en zal blijven gaan, om vooral eenvoudige mensen, mensen van wie een helder licht uitging en uitgaat, een licht dat in staat is anderen naar Christus te brengen.
Maar aan deze symfonie van getuigenissen is ook een heel bepaalde structuur gegeven: op de opvolgers van de Apostelen, en dat wil zeggen op de Bisschoppen, rust de publieke verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat het netwerk van deze getuigenissen voortduurt in de tijd. In het sacrament van de bisschopswijding worden hen de macht en de genade geschonken die noodzakelijk zijn voor dit dienstwerk.
In dit netwerk van getuigen komt aan de opvolger van Petrus een speciale taak toe. Het was Petrus die als eerste in naam van de apostelen uitdrukking gaf aan de belijdenis van het geloof: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God" (Mt. 16, 16). Dit is de taak van alle opvolgers van Petrus: de leidsman zijn bij de belijdenis van het geloof in Christus, de Zoon van de levende God. De cathedra van Rome is vóór alles de cathedra van dit credo. De Bisschop van Rome is voortdurend gehouden vanuit de hoogte van deze cathedra te herhalen: "Dominus Iesus" - "Jezus is de Heer", zoals Paulus schreef in zijn brieven aan de Romeinen (Rom. 10, 9) en aan de Korintiërs (1 Kor. 12, 3) Met bijzondere nadruk schreef hij aan de Korintiërs: "Want al zijn er ook zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op aarde... voor ons is er maar één God, de Vader... en één Heer, Jezus Christus, door wie het al bestaat en wij in het bijzonder" (1 Kor. 8, 5).
De cathedra van Petrus verplicht degenen die er de titularis van zijn om - zoals eertijds Petrus deed in een crisismoment van de leerlingen toen velen wilden weggaan - te zeggen: "Heer tot wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven, en wij geloven en weten dat Gij de heilige Gods zijt" (Joh. 6, 68, v). Wie op de cathedra van Petrus zetelt moet zich de woorden herinneren die de Heer tegen Petrus zei op het uur van het laatste Avondmaal: "...en gij, wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt, versterk dan uw broeders..." (Lc. 22, 32). Wie titularis is van het petrinische ambt moet zich ervan bewust zijn een broos en zwak mens te zijn - hoe breekbaar en zwak zijn eigen krachten zijn - en dat hij steeds nood heeft aan zuivering en bekering. Maar hij mag er zich ook van bewust zijn dat hij van de Heer de kracht ontvangt om zijn broeders te sterken in het geloof, en om hen verenigd te houden in de belijdenis van de gekruisigde en verrezen Christus.
In de eerste brief van de heilige Paulus aan de Korintiërs vinden wij het oudste bericht over de verrijzenis dat wij hebben. Paulus heeft het getrouw overgenomen van de getuigen. Dat verslag spreekt eerst over de dood van de Heer om onze zonden, over zijn begrafenis, en over zijn verrijzenis op de derde dag, en zegt vervolgens: "en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf..." (1 Kor. 15, 4). Zo wordt nog eens een keer de betekenis samengevat van de opdracht die Petrus werd toevertrouwd tot het einde der tijden: getuige te zijn van de verrezen Christus.
De Bisschop van Rome zetelt op zijn cathedra om getuigenis af te leggen van Christus. Zo is de cathedra het symbool voor de potestas docendi, die gezagvolle bevoegdheid tot onderrichten, die wezenlijk deel uitmaakt van de opdracht tot binden en ontbinden, die door de Heer aan Petrus en, na hem, aan de twaalf is toevertrouwd. In de Kerk horen de Heilige Schrift, waarvan het verstaan groeit onder de inspiratie van de heilige Geest, en het ambt van de authentieke interpretatie zoals dat aan de apostelen is toevertrouwd, op onlosmakelijke manier bij elkaar. Waar de heilige Schrift losgemaakt wordt van de levende stem van de Kerk, valt zij ten prooi aan de twistgesprekken van de deskundigen. Alles wat zij ons te zeggen hebben is zeker belangrijk en kostbaar. Het werk van de geleerden is een aanzienlijke hulp om dat levende proces te kunnen verstaan waardoor de Schrift gegroeid is en haar om zo te zeggen historische rijkdom te kunnen vatten. Maar uit zichzelf alleen kan de wetenschap ons niet een uiteindelijke en bindende uitleg geven. Zij is niet in staat ons met de uitleg ook die zekerheid te geven waarmee wij kunnen leven en waarvoor wij ook kunnen sterven. Daar is een groter mandaat voor nodig, dat niet enkel voortkomt uit de menselijke mogelijkheden. Daarvoor is de stem nodig van de levende Kerk, van die Kerk die aan Petrus en het college van de apostelen is toevertrouwd tot aan het einde der tijden.
Die gezagvolle bevoegdheid tot onderrichten, dat leergezag, schrikt zoveel mensen af, zowel binnen als buiten de Kerk! Zij vragen zich af of het de gewetensvrijheid niet bedreigt, of het geen aanmatiging is die tegengesteld is aan de vrijheid van denken. Toch is dat niet zo. De macht door Christus aan Petrus en zijn opvolgers toevertrouwd is in absolute zin een opdracht tot dienen. In de Kerk brengt de gezagvolle bevoegdheid tot onderrichten de inzet mee om zich in dienst te stellen van de gehoorzaamheid aan het geloof. De Paus is geen absolute soevereine heerser, wiens denken en willen wet zijn. In tegendeel: het ambt van de Paus is garant te staan voor de gehoorzaamheid aan Christus en aan zijn Woord. Hij moet niet zijn eigen ideeën verkondigen, maar veeleer zichzelf en de Kerk voortdurend binden aan de gehoorzaamheid jegens het Woord van God, ten overstaan van alle pogingen van aanpassing en verwatering, en ten overstaan van elke vorm van opportunisme.
Dat heeft Johannes Paulus II gedaan toen hij, ten overstaan van alle pogingen die ogenschijnlijk de mensen zo goed gezind waren, en ten overstaan van alle verkeerde interpretaties van de vrijheid, op niet mis te verstane manier de onschendbaarheid benadrukte van het menszijn, de onschendbaarheid van het menselijk leven vanaf de ontvangenis tot aan de natuurlijke dood. De vrijheid om te doden is geen ware vrijheid, maar een tirannie die het menszijn herleidt tot slavernij. De Paus is zich ervan bewust dat hij in zijn belangrijke besluiten gebonden is aan de grote geloofsgemeenschap van alle tijden, aan de bindende interpretaties die gaandeweg de pelgrimstocht van de Kerk zijn gegroeid. Zo staat zijn macht niet boven maar in dienst van het Woord van God, en op hem rust de verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat dit Woord in heel zijn grootsheid aanwezig blijft en in heel zijn zuiverheid blijft klinken, zodat het niet onder de voortdurende veranderingen van de modes verbrijzeld raakt.
De cathedra staat - laten we het nog maar eens zeggen - symbool voor de gezagvolle leerbevoegdheid, een macht tot gehoorzaamheid en dienstbaarheid, opdat het Woord van God - zijn waarheid! - onder ons zijn licht kan verspreiden en ons de weg kan wijzen. Maar als wij het hebben over de cathedra van de Bisschop van Rome, hoe zouden we dan de woorden kunnen vergeten die de heilige Ignatius van Antiochië aan de Romeinen schreef? Petrus, komend van Antiochië, zijn eerste zetel, begaf zich naar Rome, zijn definitieve zetel. Een zetel die definitief werd door het martelaarschap waarmee hij voorgoed zijn opvolging bond aan Rome. Ignatius van zijn kant was, terwijl hij Bisschop van Antiochië bleef, op weg naar het martelaarschap dat hij in Rome zou ondergaan. In zijn H. Ignatius van Antiochië
Epistula ad Romanos
Brief aan de Romeinen () verwijst hij naar de Kerk van Rome als naar "Haar die voorzit in de liefde" - een veelbetekenende uitdrukking.
We weten niet helemaal zeker wat Ignatius voor ogen stond toen hij deze woorden gebruikte. Maar voor de oude Kerk duidde het woord liefde, agapè, op het mysterie van de Eucharistie. In dit Mysterie komt de liefde van Christus steeds tastbaar in ons midden. Hier geeft Hij zichzelf steeds opnieuw. Hier laat Hij zijn Hart steeds opnieuw doorboren; hier houdt Hij zijn belofte: de belofte dat Hij vanaf het kruis allen tot zich zou trekken. In de Eucharistie leren wij zelf de liefde van Christus. Het is dankzij dit middelpunt en hart, dank zij de Eucharistie, dat de heiligen hebben geleefd en de liefde van God de wereld in gedragen hebben op steeds weer nieuwe manieren en in nieuwe vormgevingen. Dank zij de Eucharistie wordt de Kerk steeds opnieuw herboren. De Kerk is niets anders dan dat netwerk - de eucharistische gemeenschap! - waarin wij allen, doordat wij dezelfde Heer ontvangen, één enkel lichaam worden en de hele wereld omarmen. Voorzitten in de leer en voorzitten in de liefde moeten uiteindelijk een en hetzelfde zijn: heel de leer van de Kerk leidt uiteindelijk naar de liefde. En de Eucharistie, als aanwezige liefde van Jezus Christus, is het criterium van elke leer. Van de liefde hangen heel de Wet en de Profeten af, zegt de Heer (Mt. 22, 40). De liefde is de vervulling van de wet, schreef de heilige Paulus aan de Romeinen (Rom. 13, 10).
Dierbare Romeinen, nu ben ik uw Bisschop. Dank voor uw edelmoedigheid, dank voor uw sympathie, dank voor uw geduld! Als katholieken zijn we in zekere zin allemaal ook Romeinen. Met de woorden van psalm 87, een lofhymne op Sion, moeder van alle volkeren, zong Israël en zingt de Kerk: "Van Sion zal het heten: ieder is daar geboren" (Ps. 87, 5). Zo zouden ook wij kunnen zeggen: als katholieken zijn we in zekere zin allemaal in Rome geboren. In die zin wil ik met heel mijn hart trachten uw bisschop te zijn. En wij allen willen proberen steeds meer katholiek te zijn - steeds meer broeders en zusters in de grote familie van God, die familie waarin er geen vreemdelingen bestaan.
Tenslotte zou ik van harte de Vicaris voor het Bisdom Rome willen bedanken, Kardinaal Camillo Ruini, en ook de hulpbisschoppen en al zijn medewerkers. Van harte dank ik de pastoors, de geestelijkheid van Rome en allen die als gelovigen hun bijdrage leveren bij het bouwen van het levende huis van God. Amen
Na de viering in de Basiliek van Lateranen ging de Paus naar de Basiliek Maria Maggiore om daar te bidden bij de icoon van de Heilige Maagd Maria,die vereerd wordt als Salus Populi Romani