Paus Franciscus - 8 december 2013
Om deze menselijke roeping tot broederschap vollediger te begrijpen, om duidelijker de obstakels te herkennen die de verwerkelijking in de weg staan en manieren te ontdekken om deze te overwinnen, is het van groot belang om onszelf te laten leiden door kennis van Gods plan, dat op voortreffelijke wijze voorgesteld is in de Heilige Schrift.
Volgens het Bijbelse verhaal van de schepping stammen alle mensen af van gezamenlijke ouders, Adam en Eva, het paar dat God geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis Vgl. Gen. 1, 26 , uuit wie Kaïn en Abel werden geboren. In het verhaal van dit eerste gezin zien we de oorsprong van de maatschappij en de evolutie van relaties tussen individuen en volkeren.
Abel is een herder, Kaïn een landbouwer. Hun fundamentele identiteit en hun roeping is broeders te zijn, zij het in de diversiteit van hun activiteiten en cultuur, hun omgang met God en de schepping. Kaïn’s moord op Abel bevestigt op tragische wijze zijn radicale afwijzing van de roeping om broeders te zijn. Hun verhaal Vgl. Gen. 4, 1-16 laat de moeilijke taak zien waartoe alle mannen en vrouwen zijn geroepen, om als één te leven waarbij ieder zorg draagt voor de ander. Kaïn, niet in staat tot acceptatie van Gods voorkeur voor Abel, die Hem het beste van zijn kudde had geofferd – ”De Heer zag genadig neer op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht” (Gen. 4, 4-5) – doodde Abel uit jaloezie. Zo weigerde hij Abel als broeder te beschouwen, om zich op de juiste manier tot hem te verhouden, om in de aanwezigheid van God te leven door zijn verantwoordelijkheid te nemen om voor anderen te zorgen en hen te beschermen. Door hem te vragen: “Waar is uw broer?” houdt God Kaïn verantwoordelijk voor wat hij heeft gedaan. Hij antwoord: “Ik weet het niet. Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?” (Gen. 4, 9). Daarna, zo vertelt het Boek Genesis ons, ‘trok Kaïn weg uit de nabijheid van de Heer” (Gen. 4, 16).
We moeten onszelf afvragen wat de werkelijke redenen waren die ertoe leidden dat Kaïn de band van broederschap en tegelijkertijd de band van wederkerigheid en gemeenschap die hem verenigde met zijn broeder Abel afwees. God zelf veroordeelt en keurt Kaïn’s heulen met het kwaad af: “de zonde (loert) als belager aan uw deur” (Gen. 4, 7). Maar Kaïn weigerde zich tegen het kwaad te keren en “viel Kaïn zijn broer aan en vermoordde hem” (Gen. 4, 8) en verachtte zo het plan van God. Zo dwarsboomt hij de oerroeping om kind van God te zijn en in broederschap te leven.
Het verhaal van Kaïn en Abel leert dat we een inherente roeping tot broederschap hebben, maar ook het tragische vermogen om die roeping te verraden. Dit is zichtbaar in onze dagelijkse zelfzuchtige daden, die aan de wortel liggen van zo vele oorlogen en zoveel onrecht: vele mannen en vrouwen sterven door de handen van hun broeders en zusters die niet in staat zijn zichzelf als zodanig te zien, dat wil zeggen als wezens de gemaakt zijn voor wederkerigheid, voor gemeenschap en zelfgave.