Paus Franciscus - 8 december 2013
Met mijn eerste Boodschap voor Wereldvredesdag wil ik iedereen, individuen en volkeren, mijn beste wensen overbrengen voor een leven vol vreugde en hoop. In het hart van elke man en vrouw ligt het verlangen naar een volledig leven. En daarbij hoort ook een onbedwingbare verlangen naar broederschap dat ons tot gemeenschap met anderen aanzet en ons in staat stelt hen niet als vijanden of rivalen te zien, maar als broeders en zusters om te accepteren en te omarmen.
Broederschap is een menselijke kwaliteit van groot belang, want wij zijn relationele wezens. Een levend bewustzijn van ons verwantschap helpt ons elk persoon te zien en te behandelen als een ware zuster of broeder; zonder broederschap is het onmogelijk een rechtvaardige maatschappij en een vaste en blijvende vrede op te bouwen. We moeten onthouden dat broederschap in het algemeen eerst wordt beleefd in het gezin, met name dankzij de verantwoordelijke en elkaar aanvullende rol van alle leden ervan, in het bijzonder de vader en de moeder. Het gezin is de bron van alle broederschap, en als zodanig is zij de basis van en de eerste weg naar de vrede, omdat zij, dankzij haar roeping, bedoelt is om haar liefde te verspreiden in de wereld om haar heen.
Het steeds toenemende aantal onderlinge verbindingen en contacten in de moderne wereld maakt ons sterker bewust van de eenheid en de gedeelde bestemming van de volkeren. In de dynamiek van de geschiedenis, en in de diversiteit van etnische groeperingen, maatschappijen en culturen, zien we de zaden van een roeping om een gemeenschap te vormen van broeders en zusters die elkaar accepteren en voor elkaar zorgen. Maar deze roeping wordt nog vaak gedwarsboomd en gelogenstraft door de feiten in een wereld die getekend is door een “globalisatie van onverschilligheid” die ons langzaam maar zeker laat “wennen” aan het lijden van anderen en ons in onszelf opsluit.
In vele delen van de wereld lijkt er geen einde te komen aan de ernstige schendingen van fundamentele mensenrechten, vooral van het recht op leven en het recht op godsdienstvrijheid. Het tragische fenomeen van de mensenhandel, waarin de levens en wanhoop van anderen ten prooi vallen aan gewetenloze personen, is hier een verontrustend voorbeeld van. Naast de gewapende conflicten zijn er de minder zichtbare maar niet minder wrede oorlogen die gestreden worden in de economische en financiële sectoren met middelen die net zo verwoestend zijn voor levens, gezinnen en ondernemingen.
Zoals Benedictus XVI al zei, maakt globalisatie ons buren van elkaar, maar maakt zij ons geen broeders. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid, Caritas in Veritate (29 juni 2009), 19 Bovendien zijn de vele situaties van ongelijkheid, armoede en onrecht niet alleen tekenen van een diepgaand gebrek aan broederschap, maar ook van de afwezigheid van een cultuur van solidariteit. Nieuwe ideologieën, gekenmerkt door losgeslagen individualisme, egocentrisme en materialistisch consumentisme, verzwakken sociale banden en voeden die “weggooi”-mentaliteit die leidt tot verachting voor en het verlaten van de zwaksten en van hen die als “nutteloos” worden beschouwd. Zo neigt het menselijke samenleven steeds meer naar een do ut des (ik geef opdat jij geeft) dat zowel pragmatisch als egoïstisch is.
Tegelijkertijd lijkt het duidelijk dat eigentijdse ethische systemen niet in staat zijn om authentieke broederschapsbanden tot stand te brengen, want een broederschap kan zonder verwijzing naar een gezamenlijke Vader als uiteindelijk fundament niet in stand blijven. Vgl. Paus Franciscus, Encycliek, Licht van het geloof, Lumen Fidei (29 juni 2013), 54 Ware broederschap onder mensen vooronderstelt en vereist een transcendent Vaderschap. De erkenning van dit vaderschap versterkt de menselijke broederschap: ieder persoon wordt een “naaste” die voor anderen zorgt.
Om deze menselijke roeping tot broederschap vollediger te begrijpen, om duidelijker de obstakels te herkennen die de verwerkelijking in de weg staan en manieren te ontdekken om deze te overwinnen, is het van groot belang om onszelf te laten leiden door kennis van Gods plan, dat op voortreffelijke wijze voorgesteld is in de Heilige Schrift.
Volgens het Bijbelse verhaal van de schepping stammen alle mensen af van gezamenlijke ouders, Adam en Eva, het paar dat God geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis Vgl. Gen. 1, 26 , uuit wie Kaïn en Abel werden geboren. In het verhaal van dit eerste gezin zien we de oorsprong van de maatschappij en de evolutie van relaties tussen individuen en volkeren.
Abel is een herder, Kaïn een landbouwer. Hun fundamentele identiteit en hun roeping is broeders te zijn, zij het in de diversiteit van hun activiteiten en cultuur, hun omgang met God en de schepping. Kaïn’s moord op Abel bevestigt op tragische wijze zijn radicale afwijzing van de roeping om broeders te zijn. Hun verhaal Vgl. Gen. 4, 1-16 laat de moeilijke taak zien waartoe alle mannen en vrouwen zijn geroepen, om als één te leven waarbij ieder zorg draagt voor de ander. Kaïn, niet in staat tot acceptatie van Gods voorkeur voor Abel, die Hem het beste van zijn kudde had geofferd – ”De Heer zag genadig neer op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht” (Gen. 4, 4-5) – doodde Abel uit jaloezie. Zo weigerde hij Abel als broeder te beschouwen, om zich op de juiste manier tot hem te verhouden, om in de aanwezigheid van God te leven door zijn verantwoordelijkheid te nemen om voor anderen te zorgen en hen te beschermen. Door hem te vragen: “Waar is uw broer?” houdt God Kaïn verantwoordelijk voor wat hij heeft gedaan. Hij antwoord: “Ik weet het niet. Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?” (Gen. 4, 9). Daarna, zo vertelt het Boek Genesis ons, ‘trok Kaïn weg uit de nabijheid van de Heer” (Gen. 4, 16).
We moeten onszelf afvragen wat de werkelijke redenen waren die ertoe leidden dat Kaïn de band van broederschap en tegelijkertijd de band van wederkerigheid en gemeenschap die hem verenigde met zijn broeder Abel afwees. God zelf veroordeelt en keurt Kaïn’s heulen met het kwaad af: “de zonde (loert) als belager aan uw deur” (Gen. 4, 7). Maar Kaïn weigerde zich tegen het kwaad te keren en “viel Kaïn zijn broer aan en vermoordde hem” (Gen. 4, 8) en verachtte zo het plan van God. Zo dwarsboomt hij de oerroeping om kind van God te zijn en in broederschap te leven.
Het verhaal van Kaïn en Abel leert dat we een inherente roeping tot broederschap hebben, maar ook het tragische vermogen om die roeping te verraden. Dit is zichtbaar in onze dagelijkse zelfzuchtige daden, die aan de wortel liggen van zo vele oorlogen en zoveel onrecht: vele mannen en vrouwen sterven door de handen van hun broeders en zusters die niet in staat zijn zichzelf als zodanig te zien, dat wil zeggen als wezens de gemaakt zijn voor wederkerigheid, voor gemeenschap en zelfgave.
Spontaan komt de vraag in ons op: Kunnen de mannen en vrouwen van deze wereld ooit volledig beantwoorden aan het verlangen naar broederschap die door God de Vader in hen is gelegd? Zullen zij ooit door alleen hun eigen kracht verschillen, egoïsme en haat kunnen overwinnen, en de legitieme verschillen die typerend zijn voor broeders en zusters kunnen accepteren?
Door Zijn woorden te parafraseren kunnen we het antwoord van de Heer Jezus samenvatten: “Want één is uw Vader, die God is, en u bent allemaal broeders”. Vgl. Mt. 23, 8-9 De basis van broederschap ligt in het vaderschap van God. We hebben het hier niet over een algemeen vaderschap, onduidelijk en zonder historisch effect, maar over de specifieke en buitengewone concrete persoonlijke liefde van God voor elke man en vrouw. Vgl. Mt. 6, 25-30 Het is dus een vaderschap dat op effectieve wijze broederschap voortbrengt, want de liefde van God wordt, eenmaal aangenomen, het meest formidabele middel om onze levens en relaties met anderen te transformeren, en stelt ons open voor solidariteit en werkelijk delen.
Menselijke broederschap wordt op bijzondere wijze voortgebracht in en door Jezus Christus, door Zijn dood en verrijzenis. Het Kruis is de uiteindelijke fundamentele basis van die broederschap die menselijke wezens zelf niet kunnen voortbrengen. Jezus Christus, die de menselijke aard aannam om die te verlossen, en de Vader liefhad tot op het Kruis Vgl. Fil. 2, 8 , heeft ons door Zijn verrijzenis tot een nieuwe mensheid gemaakt, in volledige gemeenschap met de wil van God, met Zijn plan, die de volledige verwerkelijking van onze roeping tot broederschap omvat.
Vanaf het begin neemt Jezus het plan van de Vader op zich en erkent het primaatschap ervan over alles. Maar Christus wordt, met Zijn overgave aan de dood uit liefde voor de Vader, het uiteindelijke en nieuwe grondbeginsel van ons allen; wij zijn geroepen om onszelf in Hem te beschouwen als broeders, voor zover we kinderen van dezelfde Vader zijn. Hij is zelf het Verbond; in Zijn persoon zijn wij verzoend met God en met elkaar als broeders en zusters. Jezus’ dood aan het Kruis maakt ook een einde aan de scheiding tussen volkeren, tussen het volk van het Verbond en het volk van de heidenen, die tot dat moment zonder hoop waren, omdat zij geen onderdeel waren van de overeenkomsten van de Belofte. Zoals we lezen in de Brief aan de Efeziërs is Jezus Christus degene die alle mensen in zichzelf verzoend. Hij is vrede, want Hij heeft uit de twee volkeren één gemaakt en de scheidingsmuur afgebroken die hen verdeelde, dat wil zeggen, de vijandschap tussen hen. In zichzelf schiep Hij één volk, één nieuwe mens, één nieuwe mensheid. Vgl. Ef. 2, 14-16
Iedereen die het leven van Christus erkent en in Hem leven, erkent God als Vader en geeft zichzelf volledig aan Hem en heeft Hem lief boven alles. De verzoende persoon ziet God als de Vader van allen en is, als gevolg daarvan, geroepen een broederlijk leven te lijden dat open staat naar allen. In Christus is de ander welkom en geliefd als een zoon of dochter van God, als een broeder of zuster, niet als een vreemde, en nog minder als een rivaal of zelfs een vijand. In het gezin van God, waarin we allen zoons en dochters van dezelfde Vader zijn en omdat zij, zonen in de Zoon, zijn geënt op Christus, zijn er geen “wegwerplevens”. Alle mannen en vrouwen genieten een gelijke en onschendbare waardigheid. Allen zijn geliefd door God. Allen zijn verlost door het bloed van Christus die aan het kruis stierf en verrees voor allen. Daarom kan niemand onverschillig staan tegenover het lot van onze broeders en zusters.
Dit gezegd hebbende is het makkelijk te begrijpen dat broederschap de basis van en weg naar vrede is. De sociale encyclieken van mijn voorgangers kunnen wat dit betreft heel nuttig zijn. Het zal voldoende zijn om te verwijzen naar de definitie van vrede in de encyclieken H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) van Paus Paulus VI en H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Sollicitudo Rei Socialis
De ontwikkeling van de mens en de samenlevingTwintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI
(30 december 1987) van Johannes Paulus II. Van de eerste leren we dat de integrale ontwikkeling van volkeren de nieuwe naam van vrede is. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 87 Uit de tweede concluderen we dat vrede een opus solidaritatis is. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 39
Paulus VI zei dat niet alleen individuen maar ook landen elkaar in een geest van broederschap moeten ontmoeten. In zijn woorden: “In dit wederzijds begrip, in deze vriendschap, in deze heilige gemeenschapsband moeten wij ook gaan samenwerken om te bouwen aan de gemeenschappelijke toekomst van het mensdom”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 43 In de eerste plaats ligt deze taak bij de meest uitverkorenen. Hun plichten zijn geworteld in menselijke en bovennatuurlijke broederschap en worden op drie manieren zichtbaar: de solidariteitsplicht, die vereist dat rijkere landen de minder ontwikkelde bijstaan; de plicht tot sociale gerechtigheid, die vereist dat relaties tussen sterkere en zwakkere volkeren worden verlegt naar meer rechtvaardigheid; en de plicht tot universele liefdadigheid, dat de bevordering van een menselijker wereld voor allen inhoudt, een wereld waarin iedereen iets heeft te geven en te ontvangen, zonder dat de vooruitgang van de één een obstakel is voor de ontwikkeling van de ander. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 44
Als we dan de vrede beschouwen als opus solidaritatis kunnen we broederschap als de belangrijkste basis ervan niet negeren. Vrede, zo bevestigde Johannes Paulus II, is een ondeelbaar goed. Het is ofwel voor allen of voor niemand bedoeld. Het is te behalen en genieten als de hoogste kwaliteit van leven en een menselijker en duurzamer ontwikkeling, mits allen door solidariteit gedreven worden als “het vaste of volhardende besluit om zich in te zetten voor het algemeen welzijn”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 38 Dit betekent niet gedreven worden door een ”verlangen naar winst” of “dorst naar macht”. Nodig is de bereidheid om “ons leven te verliezen” voor de ander, in plaats van hem uit te buiten, en “hem te dienen”, in plaats van hem te onderdrukken ten eigen voordele. De ‘ander’ – persoon, volk of natie – {moet gezien worden} niet als een willekeurig instrument (...) waarvan men het vermogen tot arbeid en de fysieke weerstand goedkoop kan uitbuiten en dat men kan afstoten als het niet meer bruikbaar is, maar als het een ‘gelijke” een ‘hulp’”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 38-39
Christelijke solidariteit vooronderstelt dat onze naaste geliefd is, niet alleen als “een menselijk wezen met zijn rechten en fundamentele gelijkheid ten opzichte van allen, maar (als) het levende beeld van God de Vader dat vrijgekocht is door het bloed van Jezus Christus en onder de blijvende inwerking van de heilige Geest is gesteld” Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 40, als een andere broeder. Zoals Johannes Paulus II opmerkte: “Het bewustzijn dat God ons aller Vader is en dat alle mensen broeders in Christus zijn, “kinderen in de Zoon”, het bewustzijn ook van de tegenwoordigheid en de levendmakende werking van de heilige Geest zal aan onze kijk op de wereld een nieuw criterium van interpretatie geven” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 40, en ook een criterium van verandering.
In zijn encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Caritas in Veritate
Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid
(29 juni 2009) herinnerde mijn voorganger de wereld eraan dat het gebrek aan broederschap tussen volkeren en mannen en vrouwen een belangrijke oorzaak is van armoede. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid, Caritas in Veritate (29 juni 2009), 19 In vele gemeenschappen ervaren we een diepgaande armoede van relaties als gevolg van een gebrek aan solide gezins- en gemeenschapsrelaties. Wij zij bezorgd door de verschillende vormen van ontbering, marginalisatie, isolatie en verschillende vormen van pathologische afhankelijkheid die we zien toenemen. Dit soort armoede kan alleen worden overwinnen door de herontdekking en herwaardering van broederlijke relaties in het hart van gezinnen en gemeenschappen, door het delen van vreugde en verdriet, van moeilijkheden en successen die onderdeel zijn van een mensenleven.
Bovendien zien we aan de ene kant een afname in absolute armoede, maar aan de andere kant kan het ons niet ontgaan dat er een ernstige toename is in relatieve armoede, dat wil zeggen, voorbeelden van ongelijkheid tussen mensen en groepen die in bepaalde gebieden of in een bepaalde historisch-culturele context samenleven. Wat dat betreft is er effectief beleid nodig om het principe van broederschap te bevorderen en voor alle mensen – gelijk in waardigheid en fundamentele rechten – toegang te verzekeren tot kapitaal, diensten, onderwijsbronnen, gezondheidszorg en technologie zodat ieder persoon de kans heeft zijn of haar levensproject uit te drukken en te verwerkelijken en zich volledig als persoon kan ontwikkelen.
Men ziet ook de behoefte aan beleid dat een buitensporige onbalans tussen inkomens kan verlichten. We mogen de leer van de Kerk over de zogeheten sociale hypotheek niet vergeten, die stelt dat hoewel het wettig is, zoals de heilige Thomas van Aquino zegt, en zeker ook noodzakelijk “dat mensen goederen in bezit hebben” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 66, art. 2, wat betreft het gebruik ervan deze ”niet beschouwen als zijn uitsluitend eigendom, maar ook als gemeenschappelijk eigendom, in deze zin, dat ze niet alleen hem, maar ook de anderen voordeel kunnen opleveren”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 69 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 19 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 42 Vgl. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (26 okt 2004), 178
Als laatste is er nog een andere manier om broederschap te bevorderen - en zo armoede te verslaan – die aan de basis ligt van alle andere. Dit is de onthechting van diegenen die een sobere en basale levensstijl nastreven, van diegenen die, door hun eigen rijkdom te delen, erin slagen broederlijke gemeenschap met anderen te ervaren. Dit is van fundamenteel belang in het navolgen van Jezus Christus en werkelijk Christen zijn. Het is niet alleen een kwestie voor godgewijde personen die een eed van armoede afleggen, maar ook voor de vele gezinnen en verantwoordelijke burgers die vast geloven dat het hun broederlijke relatie met hun naasten is dat hun meest kostbare goed vormt.
De ernstige financiële en economische crises van onze tijd – die hun oorsprong hebben in de voortgaande distantiëring van de mens van God en de naaste, in het hebberig nastreven van materiële goederen aan de ene kant, en in de verarming van de relaties tussen personen en gemeenschappen aan de andere - hebben de mens ertoe gedreven om voldoening, geluk en zekerheid te zoeken in consumptie en verdiensten die buiten alle proporties staan van de principes van een gezonde economie. In 1979 vroeg Johannes Paulus II aandacht voor “een reëel en herkenbaar gevaar: enerzijds maakt de mens enorme vooruitgang in de beheersing van de materiële wereld; anderzijds dreigt hij de teugels van deze beheersing te verliezen; hij loopt het gevaar dat zijn mens-zijn op verschillende manieren ondergeschikt geraakt aan deze wereld en dat hijzelf daardoor het voorwerp wordt van velerlei – niet altijd direct als zodanig herkenbare – manipulaties door de hele organisatie van het gemeenschapsleven, door het productiesysteem en door de druk van de sociale communicatiemiddelen”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 16
De opeenvolgende economische crises zouden moeten lijden tot een tijdig heroverwegen van onze modellen voor economische ontwikkeling en tot een verandering in levensstijlen. De huidige crisis kan, zelf met de ernstige gevolgen ervan voor de levens van mensen, ons ook een vruchtbare kans geven om de waarden van voorzichtigheid, gematigdheid, gerechtigheid en kracht te herontdekken. Deze waarden kunnen onze helpen moeilijke momenten te doorstaan en de broederlijke banden te hervinden die ons met elkaar verbinden, met diep vertrouwen dat mensen behoefte hebben aan en in staat zijn tot iets groters dan het maximaliseren van hun persoonlijke belangen. Bovenal zijn deze waarden nodig voor het opbouwen en onderhouden van een maatschappij die overeenstemt met menselijke waardigheid.
In het afgelopen jaar hebben velen van onze broeders en zusters opnieuw de verwoestende ervaring van oorlog moeten meemaken, een ernstige en diepe wond in onze broederschap.
Vele conflicten vinden plaats te midden van algemene onverschilligheid. Aan allen die leven in landen waar wapens terreur en verwoesting zaaien verzeker ik mijn persoonlijke nabijheid en die van de hele Kerk, wiens missie het is om de liefde van Christus te brengen naar de weerloze slachtoffers van vergeten oorlogen, door haar gebeden voor vrede, haar dienstwerk voor de gewonden, de uitgehongerden, vluchtelingen, de ontheemden en allen die in angst leven. De Kerk spreekt zich ook uit om leider de uitroep van pijn van de lijdenden te laten horen en een einde te maken aan elke vorm van vijandschap, misbruik en de schending van fundamentele mensenrechten. Vgl. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (26 okt 2004), 159
Om deze reden doe ik een krachtig beroep op allen die gewapenderhand geweld en dood zaaien: ontdek in de persoon die je vandaag ziet als simpelweg een vijand die verslagen moet worden je broeder of zuster, en bedwing je hand! Geef de weg van wapens op en ga uit om de ander in dialoog, vergeving en verzoening te ontmoeten, om zo gerechtigheid, vertrouwen en hoop om je heen opnieuw op te bouwen! “Van dit standpunt is het duidelijk dat gewapende conflict voor de volkeren van de wereld altijd een doelbewuste ontkenning zijn van internationale harmonie, en diepgaande scheidslijnen en diepe wonden creëren die vele jaren kosten om te genezen. Oorlogen zijn een concrete weigering om de grote economische en maatschappelijke doelstelling na te streven die de internationale gemeenschap zichzelf gesteld heeft”. Paus Franciscus, Brief, Bij gelegenheid van de G20-top in sint Petersburg, Aan Mr. Vladimir Putin, president van de Russische Federatie (4 sept 2013)
Maar toch, zolang er zoveel wapens in circulatie zijn als nu, kunnen er altijd nieuwe voorwendselen gevonden worden om vijandelijkheden te beginnen. Daarom maak ik mij eigen het pleidooi van mijn voorgangers, tegen de verspreiding van wapens en voor de ontwapening van alle partijen, te beginnen met nucleaire en chemische ontwapening.
We moeten echter opmerken dat internationale overeenkomsten en nationale wetten – hoewel noodzakelijk en zeer wenselijk – op zichzelf niet voldoende zijn om de mensheid te beschermen tegen het risico van gewapende conflicten. Er is een bekering van het hart nodig die iedereen in staat zou stellen om in de andere een broeder of zusters te herkennen, om voor te zorgen en mee samen te werken in het opbouwen van een vervullend leven voor allen. Dit is de geest die vele initiatieven om de vrede te bevorderen inspireert in de burgermaatschappij, inclusief religieuze organisaties. Ik hoop dat de dagelijkse toewijding van allen vrucht zal blijven dragen en dat er een effectieve toepassing van het recht op vrede zal komen in de internationale wetgeving, als een fundamenteel mensenrecht en een noodzakelijke voorwaarde voor elk ander recht.
Broederschap heeft ook te maken met de behoefte aan vervulling van elke man en vrouw. De legitieme ambities van mensen, vooral in het geval van de jongeren, moeten niet worden gedwarsboomd of bespot, noch moeten mensen ontdaan worden van hun hoop om die ambities te verwerkelijken. Toch moet ambitie niet worden verwart met machtsmisbruik. In tegendeel, mensen moeten met wederzijds respect met elkaar wedijveren. Vgl. Rom. 12, 10 In het geval van meningsverschillen, die ook een onontkoombaar deel van het leven zijn, moeten we altijd weten dat we broeders en zusters zijn, en daarom anderen en onszelf leren de naaste niet als een vijand of tegenstrever die moet worden uitgeschakeld te beschouwen.
Broederschap brengt sociale vrede voort omdat het een balans schept tussen vrijheid en gerechtigheid, tussen persoonlijke verantwoordelijkheid en solidariteit, tussen het welzijn van individuen en het algemeen welzijn. En een politieke gemeenschap moet dus op een heldere en verantwoordelijke wijze om dit alles te bevorderen. Burgers moeten ervaren dat zij vertegenwoordigd worden door de openbare autoriteiten, met respect voor hun vrijheid. Maar vaak wordt er een wig gedreven tussen burgen en instanties door partijbelangen die de relatie misvormen en de schepping van een blijvend klimaat van conflicten bevorderen.
Een authentieke geest van broederschap overstijgt het individuele egoïsme die in strijd is met het vermogen van mensen om in vrijheid en onderlinge harmonie te leven. Zulk egoïsme ontwikkelt zich sociaal – of het nu in de vele vormen van corruptie, zo wijdverbreid tegenwoordig, is, of in de formatie van criminele organisaties, van kleine groepen tot globaal georganiseerde. Deze groepen breken legaliteit en gerechtigheid af, en slaan toe in het hart van de waardigheid van de persoon. Deze organisaties beledigen God zwaar, ze doen anderen pijn en doen de schepping kwaad, des te meer als ze religieuze ondertonen hebben.
Ik denk ook aan het hartverscheurende drama van drugsmisbruik, waarin winst wordt gemaakt in minachting van de morele en burgerlijke wetten. Ik denk aan de verwoesting van natuurlijke grondstoffen en voortdurende vervuiling, en de tragiek van de uitbuiting van de armen. Ik denk ook aan de illegale handel in geld en financiële speculaties, die vaak zowel roofzuchtig en schadelijk blijken te zijn voor hele economische en sociale systemen, en miljoenen mannen en vrouwen aan armoede blootstellen. Ik denk aan de prostitutie, die iedere dag onschuldige slachtoffers maakt, in het bijzonder jongeren, en hen berooft van hun toekomst. Ik denk aan de gruwel van mensenhandel, misdaden tegen en misbruik van minderjarigen, de verschrikking van slavernij die nog steeds in vele delen van de wereld bestaat; de vaak genegeerde tragiek van migranten, die vaak slachtoffer zijn van schandelijke en illegale manipulatie. Zoals Johannes XXIII schreef: “Een samenleving, die alleen steunt op machtsverhoudingen, heeft niets menselijks meer, want zij belemmert de mensen in hun vrijheid in plaats van hen te stimuleren tot vooruitgang en persoonlijke vervolmaking”. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 17 Maar mensen kunnen bekering ervaren: zij mogen nooit vertwijfeld zijn over het vermogen om hun levens te veranderen. Ik wil dat dit een boodschap van hoop en vertrouwen voor allen is, zelf voor degenen die gruwelijke misdaden hebben begaan, want God wenst niet de dood van de zondaar, maar dat hij zich bekeert en leeft. Vgl. Ez. 18, 23
Als we kijken naar misdaad en straf in het brede verband van menselijke sociale relaties kunnen we niet anders dan denken aan de onmenselijke omstandigheden in zo vele gevangenissen, waar de gevangen vaak worden teruggebracht tot een mensonwaardige staat in strijd met hun menselijke waardigheid en belemmert in hun hoop op en verlangen naar rehabilitatie. De Kerk doet veel op deze plaatsen, meestal in stilte. Ik maan en moedig iedereen aan om meer te doen, in de hoop dat het werk dat op dit gebied wordt gedaan door zoveel dappere mannen en vrouwen ook steeds meer zal worden gesteund, rechtvaardig en eerlijk, door de burgerlijke overheden.
Het menselijk gezin heeft van de Schepper een gezamenlijk geschenk ontvangen: de natuur. Het christelijke beeld van de schepping omvat een positief oordeel over de legitimiteit van ingrijpen in de natuur als deze als heilzaam zijn bedoeld en verantwoordelijk worden uitgevoerd, dat wil zeggen door de “grammatica” te erkennen die in de natuur is gegrift en door de grondstoffen wijselijk te gebruiken voor het welzijn van allen, met respect voor de schoonheid, het einddoel en het nut van ieder levend wezen en de plaats ervan in het ecosysteem. Samengevat, de natuur staat ons ter beschikking en wij zijn geroepen er een verantwoordelijkheid rentmeesterschap over uit te oefenen. Maar wij worden zo vaak gedreven door hebzucht en door de arrogantie van heerschappij, bezit, manipulatie en exploitatie; we beschermen de natuur niet, en noch hebben we er respect voor of beschouwen het als een genadig geschenk waar we voor moeten zorgen en ten dienste moeten stellen van onze broeders en zusters, inclusief toekomstige generaties.
Op specifieke wijze is de landbouwsector de belangrijkste productiesector met de cruciale roeping de natuurlijke grondstoffen te cultiveren en te beschermen om de mensheid te voeden. Wat dat betreft zet de blijvende schande van de honger mij aan om de volgende vraag met je te delen: hoe gebruik we de grondstoffen van de aarde? Moderne maatschappijen zouden zich moeten bezinnen op de hiërarchie van prioriteiten waar de productie op gericht is. Het is werkelijk een dringende plicht om de grondstoffen van de aarde op zo’n manier te gebruiken dat iedereen van de honger bevrijdt mag worden. Initiatieven en mogelijke oplossingen zijn er vele, en niet beperkt tot een toename in productie. Het is algemeen bekend dat het huidige productieniveau voldoende is, en toch blijven miljoenen mensen lijden en sterven van de honger, en dit is een ware schande. Daarom moeten we manieren vinden waardoor iedereen voordeel heeft van de vruchten van de aarde, niet alleen om de groeiende kloof tussen zij die meer hebben en zij die genoegen moeten nemen met de kruimels, maar vooral omdat het een kwestie van gerechtigheid, gelijkheid en respect voor iedere mens is. In dit verband wil ik iedereen herinneren aan die noodzakelijke universele verdeling van alle goederen dat één van de basisprincipes van de sociale leer van de Kerk is. Respect voor dit principe is een essentiële voorwaarde voor het mogelijk maken van effectieve en eerlijke toegang tot die essentiële en primaire goederen die iedere persoon nodig heeft en waar hij of zij recht op heeft.
Broederschap moet worden ontdekt, geliefd, ervaren, verkondigt en van worden getuigd. Maar alleen liefde, geschonken als gave van God, stelt ons in staat om broederschap te accepteren en volledig te ervaren.
Het noodzakelijke realisme dat bij politiek en economie past kan niet worden teruggebracht tot enkel technische kennis ontdaan van idealen en onbegaan met de transcendente dimensie van de mens. Als deze openheid naar God mist, wordt elke menselijke activiteit verarmd en personen gereduceerd tot voorwerpen die gebruikt kunnen worden. Alleen wanneer politiek en economie open zijn naar de ruimte die de Ene, die iedere man en vrouw liefheeft, biedt, zullen zij een ordening bereiken die gebaseerd is op een authentieke geest van broederlijke liefde en effectieve werktuigen worden voor de integrale menselijke ontwikkeling en vrede.
Wij Christenen geloven dat wij in de Kerk allen leden zijn van een enkel lichaam, allen even nodig, omdat ieder een genade heeft ontvangen naar de mate van Christus’ gave en voor het algemeen welzijn. Vgl. Ef. 4,7.25 Vgl. 1 Kor. 12, 7 Christus is in de wereld gekomen om ons de goddelijke genade te brengen, dat wil zeggen de mogelijkheid om in Zijn leven te delen. Dit houdt het weven van een patroon van broederlijke relaties in, getekend door wederkerigheid, vergeving en volledige zelfgave, volgens de breedte en de diepte van de liefde die God schonk in de Ene die, gekruisigd en verrezen, allen naar zich toe trekt: “Ik geef jullie een nieuw gebod: dat je elkaar liefhebt. Met de liefde die Ik jullie heb toegedragen, moeten jullie ook elkaar liefhebben. Daaraan zal iedereen kunnen zien dat jullie leerlingen van Mij zijn: als jullie onder elkaar de liefde bewaren” (Joh. 13, 34-35). Dit is het goede nieuws dat van ieder van ons een stap voorwaarts vraagt, een eeuwigdurende uitoefening van empathie, van luisteren naar het lijden en de hoop van anderen, zelfs degenen die het verst van mij afstaan, en de veeleisende weg gaan van die liefde die weet hoe te geven en zichzelf vrijwillig uitgiet voor het welzijn van al onze broeders en zusters.
Christus omhelst de gehele mensheid en wenst dat niemand verloren raakt. “Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te veroordelen, maar om door Hem de wereld te redden” (Joh. 3, 17). Hij doet dit zonder iemand te onderdrukken of te dwingen de deuren van hart en geest voor Hem te openen. “De grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar” - zegt Jezus Christus - ”Ik ben in jullie midden de dienaar” (Lc. 22, 26-27). Elke activiteit moet daarom worden onderscheiden door een houding van dienstbaarheid aan anderen, vooral aan degenen die het verste weg en het minst bekend zijn. Dienstbaarheid is de ziel van die broederschap die vrede opbouwt.
Moge Maria, de Moeder van Jezus, ons helpen de broederschap die opspringt uit het hart van haar Zoon te begrijpen en voor te leven, om vrede te brengen aan iedere persoon op onze geliefde aarde.
Uit het Vaticaan, 8 december 2013.