HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Tussenspel: de getekenden en de uitverkorenen voor Gods troon
Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde in bedwang hielden, opdat er geen wind zou waaien over land of zee of enig geboomte.
En ik zag een andere engel opstijgen van de opgang der zon met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tot de vier engelen aan wie macht gegeven was schade toe te brengen aan de aarde en de zee:
Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen, voordat wij de dienstknechten van onze God met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben.”
En ik vernam het aantal getekenden: honderdvierenveertigduizend waren er uit alle stammen van de kinderen van Israël:
twaalfduizend getekenden uit de stam Juda, twaalfduizend uit de stam Ruben, twaalfduizend uit de stam Gad,
twaalfduizend uit de stam Aser, twaalfduizend uit de stam Naftali, twaalfduizend uit de stam Manasse,
twaalfduizend uit de stam Simeon, twaalfduizend uit de stam Levi, twaalfduizend uit de stam Issakar,
twaalfduizend uit de stam Zebulon, twaalfduizend uit de stam Jozef, twaalfduizend uit de stam Benjamin.
Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand.
En zij riepen allen luid: “Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam behoort de overwinning!”
En al de engelen stonden rondom de troon, de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God,
zeggend:
Amen!
Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank,
eer en macht en sterkte
aan onze God
in de eeuwen der eeuwen, Amen!”
Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei: “Wie zijn dat in die witte gewaden en waar komen zij vandaan?
Ik antwoordde hem: “Heer, dat weet gij.” Toen zei hij: “Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam.
Daarom staan zij voor de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in zijn tempel, en Hij die op de troon is gezeten zal zijn tent over hen uitspreiden.
Zij zullen nooit meer honger of dorst lijden, geen zonnesteek of woestijngloed zal hen treffen,
want het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge