HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Paulus ziet zich gedwongen tot de dwaasheid van de eigenlof
Als gij maar een weinig dwaasheid van mij zoudt willen verdragen! Maar dat wilt gij wel.
Gij weet toch dat mijn naijver voor u de naijver van God zelf is. Met uw enige bruidegom Christus heb ik u verloofd om u als een ongerepte maagd tot Hem te voeren.
Maar soms vrees ik dat gij u laat verleiden, zoals eertijds Eva door de sluwe slang werd bedrogen, en dat uw gedachten afdwalen van de trouw aan Christus.
Als de eerste de beste een andere Jezus predikt dan wij gepredikt hebben, of u een andere geest of een ander evangelie brengt dan gij van ons hebt aanvaard, laat gij het u rustig aanleunen.
Toch meen ik niet achter te staan bij die aartsapostelen!
Al ben ik dan onbedreven in het spreken, kennis der waarheid heb ik genoeg, zoals ik u allen op allerlei wijzen heb getoond.
Of heb ik er verkeerd aan gedaan, dat ik om u te verheffen mijzelf vernederde? Was het een zonde u het evangelie van God om niet te verkondigen?
Andere gemeenten heb ik gebrandschat en van hen ondersteuning aangenomen, om u van dienst te kunnen zijn.
En toen ik bij u was en gebrek kreeg, ben ik niemand lastiggevallen. De broeders die uit Macedonië kwamen hebben in al mijn behoeften voorzien. In elk opzicht heb ik mij ervoor gewacht u tot last te zijn. En dat zal ook zo blijven.
Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: ik zal mij die roem niet laten ontnemen in heel het land van Achaïa.
Waarom? Omdat ik u niet liefheb? God weet wel beter.
En ik zal dit volhouden om elke kans te ontnemen aan hen die elke kans willen aangrijpen om zich op een lijn te stellen met ons in dat zo begeerde apostelschap.
Schijnapostelen zijn het, oneerlijke werkers, die paraderen als afgezanten van Christus.
En geen wonder: de satan zelf vermomt zich als een engel van het licht.
Het is dus niets bijzonders als zijn dienaars zich voordoen als dienaars van heiligheid. Maar hun einde zal beantwoorden aan hun daden.
Nogmaals, laat niemand mij beschouwen als een dwaas. Doet gij het toch, dan moet gij mij ook het voorrecht van de nar gunnen en mij toestaan een weinig te roemen.
Wat ik op dit stuk ga zeggen, is in dwaasheid gezegd, niet volgens de geest des Heren.
Als zovelen zich laten voorstaan op wereldse voorrechten, mag ik het ook.
Gij die zo verstandig zijt duldt gaarne de dwaasheid van anderen.
Gij verdraagt het immers, dat men u tiranniseert, dat men u uitzuigt en uitbuit, dat men u hooghartig behandelt en in het gezicht slaat.
Tot mijn schande moet ik bekennen: wij zijn hiervoor te zwak geweest. Maar als anderen het durven - nu komt de dwaasheid aan het woord - waag ik het ook.
Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij kinderen van Abraham? Ik ook.
Zijn zij dienaren van Christus? Het lijkt waanzin, ik nog meer! Ik heb harder gezwoegd, ik heb langer gevangen gezeten, ik had veel meer slagen te verduren en doodsgevaren zonder tal.
Vijfmaal kreeg ik van de Joden de veertig-min-één.
Driemaal ben ik met stokken geslagen, eenmaal gestenigd. Driemaal heb ik schipbreuk geleden, eens een heel etmaal doorgebracht in volle zee.
Altijd op reis, gevaren van rivieren en gevaren van rovers, gevaren van de kant van mijn eigen volk en van de heidenen, gevaren in steden en in de woestijn, gevaren op zee, gevaren te midden van valse broeders,
met zwoegen en tobben, veel slapeloze nachten, honger en dorst, vaak zonder eten, in koude en naaktheid.
En afgezien van al het overige: dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de gemeenten.
Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of het grijpt me in de ziel.
Als er toch geroemd moet worden, zal ik roemen op mijn zwakheid.
God, de Vader van onze Heer Jezus gezegend is Hij in eeuwigheid! weet dat ik niet lieg.
Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad bewaken om mij te vangen;
en om aan zijn greep te ontsnappen moest ik in een mand worden neergelaten door een venster in de stadsmuur.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge