HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Geliefden, zulke beloften zijn ons gedaan; laten wij ons dan zuiveren van elke smet van vlees en geest, en vol ontzag voor God het werk van onze heiliging voltooien.
Gunt ons een ruime plaats in uw hart. Wij hebben niemand verongelijkt, niemand geruïneerd, niemand uitgebuit.
Ik zeg dit niet om anderen te veroordelen. Al eerder heb ik het gezegd: ik heb u in mijn hart gesloten, wij horen bij elkaar in leven en dood.
Hoe ongedwongen kan ik met u omgaan, wat ben ik trots op u! Dit vervult mij met troost en doet mij overvloeien van blijdschap bij al mijn wederwaardigheden.
Toen wij dan in Macedonië kwamen, hadden wij rust noch duur; narigheid overal, ruzies om ons heen, angsten in ons hart.
Maar God die de neerslachtigen opbeurt, heeft ook ons getroost door de komst van Titus.
Natuurlijk niet alleen door zijn komst, maar vooral door de troost die hijzelf van u had ondervonden. Hij vertelde ons van uw vurig verlangen, uw verdriet en uw ijver voor mij. Mijn vreugde werd er nog groter door.
Ja, al heb ik u ook met mijn brief verdriet gedaan, ik heb er geen spijt van. En al had ik er spijt van, toen ik merkte, dat die brief aan u, al was het maar even, pijn gedaan heeft,
dan nu toch niet meer. Integendeel, ik ben blij, niet om uw droefheid, maar om het berouw dat op uw droefheid gevolgd is. Uw verdriet was God welgevallig. Wij hebben u dus in geen enkel opzicht benadeeld!
Want God welgevallige droefheid leidt tot heilzaam berouw, dat men nooit berouwt, maar de droefheid van de wereld brengt de dood.
Ziet eens wat die droefheid naar Gods hart bij u heeft uitgewerkt: wat een bezorgdheid, maar ook wat voor verontschuldigingen, verontwaardiging zelfs en ontzag en vurig verlangen en gloeiende ijver en bestraffing. Op allerlei manieren hebt gij bewezen in deze zaak zuiver te staan.
Als ik u geschreven heb, was het dus niet zozeer om hem die het onrecht had begaan of om hem die het onrecht had geleden; veeleer was het mijn bedoeling, dat uw ijver voor ons duidelijk bij u aan de dag zou treden voor het aanschijn van God.
Dat is gebeurd en daarom zijn wij getroost. Bij die troost kwam de nog veel groter vreugde om de vreugde van Titus; gij hebt hem helemaal gerustgesteld.
Ik had me bij hem een beetje op u laten voorstaan en ik ben niet bedrogen uitgekomen! Zoals alles wat wij u gezegd hebben op waarheid berustte, zo is ook ons roemen over u bij Titus waarheid gebleken.
Met warme genegenheid blijft hij aan u allen denken, aan uw gehoorzaamheid en aan de grote eerbied waarmee gij hem hebt ontvangen.
En ik ben blij, dat ik volkomen op u kan vertrouwen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge