HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Vrij van de wet door de kruisdood van Christus
Broeders, gij weet ik richt mij immers tot mensen die de wet kennen dat de wet over een mens slechts zolang gezag heeft als hij in leven is.
Zo is een getrouwde vrouw door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; sterft hij, dan is zij ontslagen van de wet die haar bond aan haar man.
Men zal haar met recht als een overspelige beschouwen, als zij bij het leven van haar man de vrouw wordt van een ander; is haar man echter gestorven, dan is zij van die band ontslagen en pleegt zij geen echtbreuk als zij zich aan een ander geeft.
Broeders, zo zijt ook gij door het lichaam van Christus gestorven ten aanzien van de wet, en gij behoort nu aan een ander, aan Hem die van de doden is opgewekt, opdat wij vrucht dragen voor God.
Toen het vlees ons bestaan nog bepaalde, werden onze daden beheerst door zondige begeerten, die de wet in ons opwekte en die slechts winst afwierpen voor de dood.
Nu echter zijn wij dood voor de wet en ontslagen van haar boeien, zodat wij niet langer onderworpen zijn aan een verouderd wetboek, maar God dienen in het nieuwe leven van de Geest.
Uitweiding over onmacht van de wet
Betekent dit dat wet en zonde een en hetzelfde zijn? Volstrekt niet! Maar wel is het waar, dat ik de zonde niet heb leren kennen tenzij door de wet. Ik zou van de begeerte geen weet hebben, als de wet niet zei: Gij moogt niet begeren.
Het is de zonde die gebruik heeft gemaakt van het gebod om de begeerte in mij op te wekken. Zonder de wet is de zonde dood.
En eertijds, toen de wet er niet was, was ik het die leefde. Maar toen het gebod kwam, begon de zonde te leven
en ik, ik stierf. Zo bleek het gebod, dat bedoeld was ten leven, mij juist de dood te bezorgen.
De zonde heeft van het gebod gebruik gemaakt om mij te verleiden en ter dood te brengen.
Wel is de wet heilig, en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.
Heeft dan iets wat goed is mij de dood gebracht? Dat niet, maar de zonde heeft, om haar ware aard te tonen, door iets goeds mijn dood bewerkt! Zo blijkt door het gebod, hoe bovenmate zondig de zonde is!
Wij moeten zelfs zeggen dat de wet geestelijk is. Maar ik, ik ben vleselijk, een slaaf verkocht aan de zonde.
Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw.
Maar als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, betekent dit dat ik met de wet instem en haar goed acht.
In feite echter ben ik het niet meer die handelt, maar de zonde die in mij woont.
Ik ben mij bewust, dat er in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, niets goeds woont. De goede willigt binnen mijn bereik, maar niet de goede daad.
Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil.
Als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, ben ik niet meer de handelende persoon, maar de zonde die in mij woont.
Ik ontdek in mij dus deze ‘wet’: als ik het goede wil doen, dringt het kwade zich aan mij op.
Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet,
maar in mijn handelen ontwaar ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn rede, en mij gevankelijk uitlevert aan de heerschappij van de zonde over mijn daden.
Rampzalige mens die ik ben! Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode?
God zij gedankt door Jezus Christus onze Heer! Aan mijzelf overgelaten dien ik dus met mijn rede de wet van God, maar met de daad de wet van de zonde.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge