HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
VAN PAULUS, dienstknecht van Christus Jezus door Gods roeping apostel, bestemd voor de dienst van het evangelie,
dat God eertijds door zijn profeten in de heilige schriften heeft aangekondigd.
Het is de boodschap over zijn Zoon, die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David,
die naar de heilige Geest is aangewezen als Zoon van God door Gods machtige daad, door zijn opstanding uit de doden, Jezus Christus onze Heer.
Door Hem heb ik de genade van het apostelschap ontvangen, om ter ere van zijn naam onder alle volken mensen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof.
Ook gij hoort bij hen, geroepen als gij zijt door God tot de gemeenschap van Jezus Christus.
Ik zend mijn groeten aan u allen in Rome:
God heeft u lief en riep u tot zijn heilige gemeente.
Genade en vrede voor u
vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus!
In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God voor u allen, want in de hele wereld spreekt men van uw geloof.
God, die ik van harte dien door het evangelie van zijn Zoon te verkondigen, is mijn getuige, dat ik u zonder ophouden gedenk.
Telkens weer smeek ik Hem in mijn gebeden, dat zijn wil het mij eindelijk mogelijk mag maken bij u te komen.
Want ik verlang er vurig naar u te leren kennen, in de hoop u enige geestelijke gave te kunnen meedelen tot bevestiging van uw geloof,
of eigenlijk, om bij u en met u de vertroosting te smaken van ons gemeenschappelijk geloof, het uwe zowel als het mijne.
Gij moet weten, broeders, dat ik dikwijls van plan ben geweest u te bezoeken, om ook onder u, evenals onder de overige heidenvolken, enige vrucht te oogsten; maar tot nu toe was ik telkens verhinderd.
Ik sta in de schuld bij Griek en niet-griek, bij ontwikkelden en ongeletterden;
vandaar mijn bereidwilligheid om ook u, Romeinen, het evangelie te brengen.
Het onderwerp van de brief
Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot heil van ieder die erin gelooft, allereerst de Jood, maar ook de heiden.
Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, die de mens rechtvaardigt door het geloof en het geloof alleen, volgens het woord der schrift: Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven.
De zonden van het heidendom: afgoderij
Maar de toorn van God openbaart zich en daalt uit de hemel neer over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken.
Want wat een mens van God kan weten, is in feite onder hen bekend; God zelf heeft het hun geopenbaard.
Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen.
Want ofschoon zij God kennen, hebben zij God niet de hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest die het inzicht verwierp werd verduisterd.
Zij beweerden wijzen te zijn maar werden dwazen.
De majesteit van de onvergankelijke God hebben zij verruild voor de afbeelding van de gestalte van een sterfelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren.
Daarom heeft God hen prijsgegeven aan hun onreine begeerten, zodat zij hun eigen lichaam onteren.
Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geƫerd en aanbeden in plaats van de Schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen.
Daarom heeft God hen overgeleverd aan onterende hartstochten. Hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke.
Eveneens hebben de mannen de natuurlijke gemeenschap met vrouwen opgegeven en zijn in lust voor elkaar ontbrand: mannen plegen ontucht met mannen. Zo ontvangen zij aan den lijve het verdiende loon voor hun afdwaling.
En daar zij het niet de moeite waard hebben geacht God te erkennen, heeft God hen prijsgegeven aan hun nietswaardige gezindheid zodat zij alles doen wat niet te pas komt.
Vervuld zijn zij van allerlei ongerechtigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid; vol nijd, bloeddorst, tweespalt, bedrog en kwaadaardigheid. Roddelaars zijn het,
lasteraars, haters van God, vermetel, verwaand, protserig, vindingrijk in het kwaad, ongehoorzaam aan hun ouders,
onverstandig, onbestendig, zonder liefde en zonder mededogen.
En ofschoon zij Gods vonnis kennen, dat zij die zulke dingen doen de dood verdienen, bedrijven zij deze misdaden niet alleen, maar juichen ze ook toe bij anderen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge