HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Paulus liet zijn blik over het Sanhedrin gaan en begon te spreken: “Mannen broeders, met een volkomen zuiver geweten heb ik tot op de dag van vandaag voor God geleefd.”
Maar de hogepriester Ananías gaf aan die naast Paulus stonden opdracht hem op de mond te slaan.
Toen voegde Paulus hem toe: “God zal u slaan, witgekalkte muur! Gij zit daar om recht over mij te spreken volgens de Wet, en beveelt in strijd met de Wet mij te slaan?”
De omstanders zeiden: “Durft gij de hogepriester Gods te beschimpen?”
Paulus antwoordde: “Ik wist niet dat hij de hogepriester is, broeders. Want er staat geschreven: De overste van uw volk zult ge niet verwensen.”
Wetend dat het Sanhedrin ten dele uit Sadduceeën en ten dele uit Farizeeën bestond, riep Paulus, nu in het Sanhedrin uit: “Mannen broeders, ik ben een Farizeeër en een zoon van Farizeeën. Om de verwachting en de opstanding der doden sta ik terecht.”
Toen hij dit gezegd had ontstond er twist tussen de Farizeeën en Sadduceeën en de vergadering raakte verdeeld.
De Sadduceeën houden immers dat er geen opstanding is en dat er geen engelen of geesten bestaan, terwijl de Farizeeën beide aannemen.
Zo ontstond er groot tumult en enige schriftgeleerden van de partij der Farizeeën verzekerden met grote heftigheid: “We vinden niets verkeerds in deze man! Als er eens een geest of een engel tot hem gesproken heeft?”
Daar de onenigheid nog erger werd en de bevelhebber begon te vrezen dat zij Paulus zouden verscheuren, gelastte hij de soldaten naar beneden te komen om hem haastig uit hun midden weg te halen en naar de kazerne te brengen.
In de volgende nacht stond de Heer voor hem en sprak: “Houd goede moed; want zoals gij voor mijn zaak getuigd hebt in Jeruzalem, zo zult ge het ook in Rome moeten doen.”
Toen het dag geworden was, staken de Joden de hoofden bij elkaar en zwoeren een dure eed niet te eten of te drinken totdat ze Paulus hadden gedood.
Het waren er meer dan veertig die aan deze samenzwering deelnamen.
Ze gingen naar de hogepriester en oudsten en zeiden: “We hebben een dure eed gezworen niets meer te gebruiken totdat we Paulus gedood hebben.
Geeft dus nu aan de bevelhebber en het Sanhedrin te verstaan, dat hij hem bij u moet laten brengen, alsof gij zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken. Wij staan dan klaar om hem te doden voordat hij er is.”
De zoon van Paulus’ zuster hoorde van de hinderlaag, ging de kazerne binnen en bracht Paulus op de hoogte.
Hierop riep Paulus een van de officieren en zei: “Breng deze jongen naar de bevelhebber, want hij heeft hem iets te melden.”
Deze nam hem mee, bracht hem naar de bevelhebber met de boodschap: “De gevangene Paulus riep me bij zich en vroeg mij deze jongen naar u toe te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft.”
De bevelhebber pakte hem bij de hand, nam hem terzijde en vroeg: “Wat heb je mij te melden?”
Hij antwoordde: “De Joden hebben afgesproken u te vragen morgen Paulus naar het Sanhedrin te brengen, onder voorwendsel hem nauwkeuriger te ondervragen.
Maar geloof hen niet, want meer dan veertig van hen bereiden hem een hinderlaag en hebben zich onder ede verbonden niet te eten of te drinken, totdat zij hem gedood hebben: en nu staan ze klaar in afwachting van uw toezegging.”
De bevelhebber liet de jongen heengaan na hem bevolen te hebben aan niemand te vertellen, dat hij hem hiervan in kennis had gesteld.
Hij ontbood daarop twee officieren en zei: “Houdt tweehonderd soldaten klaar om naar Caesarea te gaan en ook zeventig ruiters en tweehonderd slingeraars, op het derde uur van de nacht;
en zorg voor rijdieren om Paulus daarop veilig bij de landvoogd Felix te brengen.”
Ook schreef hij een brief van de volgende inhoud:
“Claudius, Lysias aan de hoogedele landvoogd Felix: heil!
Deze man was door de Joden gegrepen en werd al bijna door hen vermoord, toen ik met mijn troepen ter plaatse kwam en hem ontzette, omdat ik hoorde dat hij een Romein was.
Daar ik te weten wilde komen, waarvan zij hem beschuldigden, heb ik hem voor hun Sanhedrin gebracht.
Ik kwam tot de bevinding dat de aanklacht tegen hem over twistpunten van hun Wet ging en dat hem niets ten laste werd gelegd waarop doodstraf of gevangenschap staat.
Omdat er bij mij aangifte gedaan is, dat er een aanslag op de man gepleegd zal worden, zend ik hem onverwijld naar u toe, en ook zijn aanklagers verwijs ik naar u voor wat zij tegen hem in te brengen hebben. Vaarwel!
De soldaten haalden dus Paulus volgens ontvangen order op en brachten hem in de nacht naar Antipatris.
De volgende dag lieten ze de ruiters met hem verder gaan en keerden naar de kazerne terug.
Toen die in Caesarea waren aangekomen en de brief aan de landvoogd hadden overhandigd, leverden ze ook Paulus aan hem af.
De landvoogd las de brief en vroeg uit welke provincie hij was. Toen hij vernam dat hij van Cilicië kwam, zei hij:
“Ik zal u verhoren, zodra uw aanklagers zijn aangekomen.” Hij gaf order hem in het pretorium van Herodes gevangen te houden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge