HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Vervolgens bezocht hij Derbe en Lystra. Er was daar een leerling, Timóteüs genaamd, de zoon van een gelovig geworden joodse vrouw, maar van een Griekse vader.
Omdat hij een goede naam had bij de broeders van Lystra en Ikonium,
wenste Paulus hem als reisgezel. Omwille van de Joden die in die streek woonden, liet hij hem besnijden, want iedereen wist dat zijn vader een Griek was.
In de steden waar zij doorkwamen, kondigden zij voor de gelovigen de besluiten af, die genomen waren door de apostelen en oudsten in Jeruzalem.
Zo werden de gemeenten versterkt in het geloof en ze namen met de dag in omvang toe.
Daarna trokken ze door Frygië en de landstreek Galatië, omdat zij door de heilige Geest ervan weerhouden waren het woord te verkondigen in Asia.
In Mysië gekomen maakten zij aanstalten om naar Bitynië te reizen, maar de Geest van Jezus stond hun dit niet toe.
Zij trokken dus door Mysië en gingen naar Troas.
Daar had Paulus ‘s nachts een visioen; er stond een Macedoniër voor hem die hem smeekte: “Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp.”
Na zijn visioen zochten wij onmiddellijk een gelegenheid om naar Macedonië te vertrekken, want we maakten er uit op, dat God ons geroepen had om hun het Evangelie te verkondigen.
Wij voeren dus af van Troas en koersten eerst naar Samotráke, de volgende dag naar Neápolis
en vandaar naar Filíppi, een stad in het eerste district van Macedonië en een kolonie. In die stad bleven we enkele dagen.
Op de sabbat begaven we ons buiten de poort naar de rivieroever, waar we dachten dat een bedehuis was. Wij zetten ons neer en spraken de vrouwen toe, die er bijeengekomen waren.
Ook een zekere Lydia uit de stad Tyatíra, die purperen stoffen verkocht - zij was een godvrezende -, hoorde toe en de Heer maakte haar hart ontvankelijk voor wat door Paulus gezegd werd.
Nadat zij en haar huisgenoten gedoopt waren, nodigde ze ons uit en zei: “Als ge van oordeel zijt dat ik werkelijk in de Heer geloof, komt dan in mijn huis en neemt daar uw intrek.” En zij drong er bij ons sterk op aan.
Toen we eens onderweg waren naar het bedehuis, kwam ons een slavin tegemoet, die een waarzeggende geest had en met haar waarzeggerij haar meesters veel opbracht.
Ze kwam Paulus en ons achterna en riep luidkeels: “Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God; zij verkondigen u de weg tot redding.”
Dat deed ze vele dagen achtereen. Toen dit Paulus begon te vervelen, keerde hij zich om en zei tot de geest: “In de Naam van Jezus Christus gelast ik u uit haar weg te gaan.” Op hetzelfde ogenblik ging hij weg.
Maar toen haar meesters zagen dat hun hoop op winst vervlogen was, grepen zij Paulus en Silas vast en sleurden hen naar de overheid op de markt.
Zij brachten hen voor de magistraten en zeiden: “Deze mannen brengen onze stad in rep en roer.
Het zijn Joden en zij verkondigen zeden en gebruiken die wij als Romeinen niet mogen overnemen of volgen.”
Ook het volk liep tegen hen te hoop, waarop de magistraten bevel gaven hun de kleren van het lijf te rukken en hen met roeden te geselen.
Nadat men hun een flink aantal slagen had toegediend, wierp men hen in de gevangenis en gaf opdracht aan de gevangenbewaarder ze streng te bewaken.
Op dit nadrukkelijk bevel zette deze hen in de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok.
Rond middernacht waren Paulus en Silas in gebed en zongen Gods lof, terwijl de gevangenen naar hen luisteren.
Plotseling kwam er een zo hevige schok, dat de gevangenis beefde op haar fundamenten. Meteen vlogen alle deuren open en sprongen de boeien van alle gevangenen los.
De gevangenbewaarder schrok wakker, en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis open stonden, trok hij zijn zwaard en wilde zelfmoord plegen, omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren.
Maar Paulus riep met luider stem: “Doe uzelf geen kwaad, we zijn allen nog hier.”
De man vroeg nu om licht, snelde naar binnen en viel sidderend Paulus en Silas te voet.
Hij leidde hen naar buiten en zei: “Heren, wat moet ik doen om gered te worden?”
Zij antwoordden: “Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden.”
Daarop verkondigden zij het woord des Heren aan hem en al zijn huisgenoten.
Nog in dit nachtelijk uur nam hij hen mee en waste hun wonden. Terstond daarna werd hij met al de zijnen gedoopt.
Hij bracht ze naar zijn woning en zette hun een maaltijd voor, verheugd omdat hij met heel zijn gezin nu in God geloofde.
Na het aanbreken van de dag stuurden de magistraten de lictoren met het bevel: “Stel die mensen in vrijheid.”
De gevangenbewaarder bracht die boodschap aan Paulus over: “De magistraten hebben laten weten, dat gij vrijgelaten moet worden. Komt dus naar buiten en gaat in vrede heen.”
Maar Paulus zei: “Men heeft ons, ofschoon we Romeinse burgers zijn, zonder vorm van proces in het openbaar laten geselen en toen in de gevangenis geworpen en nu willen ze ons heimelijk doen heengaan? Geen denken aan! Laten ze zelf maar komen om ons uitgeleide te doen.”
De lictoren brachten deze woorden aan de magistraten over. Dezen werden bang toen ze hoorden dat het Romeinse burgers waren.
Zij kwamen dus zelf, deden hun uitgeleide en verzochten hun met vriendelijke woorden de stad te verlaten.
Uit de gevangenis gekomen gingen ze naar het huis van Lydia. Nadat zij de broeders gezien en bemoedigend toegesproken hadden, verlieten ze de stad.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge