HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Enige mensen die van Judea waren gekomen, verkondigden aan de broeders de leer: “Indien ge u niet naar Mozaïsch gebruik laat besnijden, kunt ge niet gered worden.”
Toen hierover strijd ontstond en Paulus en Barnabas in een felle woordenwisseling met hen raakten, droeg men Paulus en Barnabas en enkele andere leden van de gemeente op met deze strijdvraag naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem te gaan.
Nadat hun door de gemeente uitgeleide was gedaan, reisden zij door Fenicië en Samaria, waar ze alle broeders grote vreugde bereiden door te vertellen van de bekering der heidenen.
Bij hun aankomst te Jeruzalem werden zij ontvangen door de gemeente, de apostelen en de oudsten en zij verhaalden alles wat God met hun medewerking tot stand had gebracht.
Maar enige gelovigen, afkomstig uit de partij der Farizeeën, stonden op en verklaarden, dat men hen moest besnijden en hun opleggen de Wet van Mozes te onderhouden.
De apostelen en de oudsten kwamen dus bijeen om deze zaak te bezien.
Na veel heen en weer gepraat nam Petrus het woord en sprak tot hen: “Mannen broeders, gij weet dat God reeds lang geleden mij onder u heeft uitgekozen, opdat de heidenen door mijn mond het evangeliewoord zouden horen en het geloof aannemen.
Welnu, God die de harten kent, heeft zich voor hen uitgesproken door hun de heilige Geest mee te delen, juist als aan ons
en Hij heeft in geen enkel opzicht onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun harten door het geloof gereinigd.
Waarom wilt gij God dan nu tarten door de leerlingen een juk op de hals te leggen, dat noch onze vaderen noch wij in staat geweest zijn te dragen?
Integendeel, juist zoals zij, geloven ook wij door de genade van de Heer Jezus gered te worden.”
De hele vergadering zweeg en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die van grote wondertekenen verhaalden die God door hen onder de heidenen gedaan had.
Toen zij waren uitgesproken, nam Jakobus het woord en sprak: "Mannen broeders, luistert naar mij.
Simeon heeft ons uiteengezet, hoe God eertijds genadig heeft neergezien en uit de heidenen zich een volk heeft gekozen.
Hiermee stemmen de woorden der profeten overeen, zoals geschreven staat:
Daarna zal Ik terugkeren en het vervallen huis van David weer opbouwen. Ja, zijn ruïnen zal Ik weer opbouwen en volledig herstellen,
opdat de rest van de mensen de Heer zullen zoeken samen met alle heidenen, over wie mijn Naam is uitgeroepen.
Zo spreekt de Heer die deze dingen doet, van eeuwigheid zijn ze bekend.
Daarom ben ik voor mij van oordeel, dat men hun die zich uit het heidendom tot God bekeren, geen onnodige lasten moet opleggen,
maar hun wel voorschrijven zich te onthouden van wat door de afgoden besmet is, van ontucht, van wat verstikt is en van bloed.
Want van oudsher heeft Mozes in elke stad mensen die hem op sabbat in de synagoge voorlezen en prediken.”
Toen besloten de apostelen en de oudsten samen met de hele gemeente enige mannen uit hun midden te kiezen en met Paulus en Barnabas naar Antiochië te sturen: Judas, bijgenaamd Barsabbas, en Silas, mannen van aanzien onder de broeders,
en hun het volgende schrijven mee te geven: “De apostelen en de oudsten zenden aan de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië hun broederlijke groet.
Daar wij gehoord hebben dat sommigen van ons u door woorden in verwarring hebben gebracht en uw gemoederen verontrust, zonder dat ze van ons enige opdracht hadden gekregen,
hebben wij eenstemmig besloten enige mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen in gezelschap van onze dierbare Barnabas en Paulus,
mensen die zich geheel en al hebben ingezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus.
Wij hebben dus Judas en Silas afgevaardigd, die ook mondeling hetzelfde zullen overbrengen.
De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen zwaardere last op te leggen dan de onvermijdelijke:
u te onthouden van spijzen die aan afgoden geofferd zijn, van bloed, van wat verstikt is en van ontucht. Als gij uzelf daarvoor in acht neemt zal het u goed gaan. Vaarwel!”
Na afscheid genomen te hebben reisden zij naar Antiochië. Daar riepen zij de gemeente bijeen en overhandigden de brief.
Zij lazen hem en waren blij over de troostvolle inhoud.
Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, sterkten de broeders met vele bemoedigende woorden.
Na enige tijd daar te hebben doorgebracht namen zij in vrede afscheid van de broeders en keerden terug naar die hen gezonden hadden.
Paulus en Barnabas bleven in Antiochië
en met nog vele anderen gaven zij daar onderricht en verkondigden het woord des Heren.
Na enige dagen zei Paulus tot Barnabas: “Laten we nog eens de broeders gaan bezoeken in alle steden waar we het woord des Heren verkondigd hebben, om te zien hoe het hun gaat.
Nu wilde Barnabas ook Johannes, bijgenaamd Marcus, meenemen,
maar Paulus vond het beter iemand die hen in Pamfylië in de steek had gelaten en zich niet met hen aan het werk gewijd had, niet meer mee te nemen.
Het meningsverschil liep zo hoog, dat ze uit elkaar gingen en Barnabas samen met Marcus scheepging naar Cyprus.
Paulus daarentegen liet zijn keus vallen op Silas en vertrok, door de broeders aan de genade van de Heer aanbevolen.
Hij reisde Syrië en Cilicië door en sterkte de gemeenten.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge