HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Omstreeks die tijd legde koning Herodes de hand op enkele leden van de Kerk om hen te mishandelen.
Jakobus, de broer van Johannes, liet hij met het zwaard ter dood brengen.
Omdat hij bemerkte dat dit de Joden aangenaam was, liet hij ook nog Petrus gevangennemen. Het was juist in de dagen van het ongedesemde brood.
Toen hij hem in handen had gekregen, wierp hij hem in de gevangenis en liet hem bewaken door vier groepen soldaten, elk van vier man. Het was zijn bedoeling Petrus na het paasfeest voor het volk te leiden.
Terwijl Petrus in de gevangenis zat, werd door de Kerk vurig voor hem tot God gebeden.
In de nacht voordat Herodes hem wilde laten voorleiden, lag Petrus met twee kettingen vastgebonden te slapen tussen twee soldaten, terwijl ook voor de poort van de gevangenis wacht werd gehouden.
Opeens stond een engel des Heren bij hem en was de cel hel verlicht. Hij stootte Petrus in de zij, wekte hem en sprak: “Sta vlug op.” Meteen vielen de kettingen van zijn handen.
Vervolgens zei de engel: “Doe uw gordel om en bind uw sandalen onder.” Petrus deed het. De engel hernam: “Sla uw mantel om en volg mij.”
Hij ging mee naar buiten zonder nog te beseffen dat het werkelijkheid was wat de engel deed; hij meende een visioen te zien.
Zij passeerden de eerste en de tweede wacht en kwamen aan de ijzeren poort die toegang gaf tot de stad; deze ging vanzelf voor hen open. Zij traden naar buiten, liepen een straat ver en eensklaps was de engel verdwenen.
Toen kwam Petrus tot zichzelf en zei: “Nu weet ik zeker, dat de Heer zijn engel heeft gezonden en mij heeft ontrukt aan de macht van Herodes en alles wat het volk der Joden verwachtte.”
Toen hem dit duidelijk was geworden, begaf hij zich naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, ook Marcus genoemd, waar velen in gebed verenigd waren.
Nadat hij op de buitenpoort geklopt had, kwam Roosje, het dienstmeisje, horen wie er was.
Zij herkende Petrus’ stem, maar van blijdschap verzuimde ze open te doen. Zij liep vlug naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de poort stond. Men antwoordde haar: “Je bent niet goed wijs.”
Maar zij bleef volhouden dat het werkelijk zo was. Toen zeiden ze: “Dan is het zijn engel.”
Intussen bleef Petrus maar kloppen. Toen ze eindelijk opendeden, waren zij verbaasd hem te zien.
Hij gaf met de hand een teken dat zij stil moesten zijn, vertelde hun, hoe de Heer hem buiten de gevangenis had gebracht en voegde eraan toe: “Meldt dit aan Jakobus en de broeders.” Daarna verliet hij het huis en ging ergens anders heen.
Toen het dag geworden was, heerste er onder de soldaten grote verwarring over wat er wel met Petrus gebeurd kon zijn.
Herodes liet naar hem zoeken en toen hij hem niet kon vinden, nam hij de wachters in verhoor en liet hen gevangenzetten. Zelf vertrok hij van Judea naar Caesarea, waar hij enige tijd verbleef.
Herodes was zeer verbitterd op de inwoners van Tyrus en Sidon. Dezen kwamen gezamenlijk naar hem toe, wisten Blastus, de kamerheer van de koning, op hun hand te krijgen en vroegen om vrede. Hun gebied was namelijk voor de voedselvoorziening afhankelijk van dat van de koning.
Op een vastgestelde dag hield Herodes, gekleed in koninklijk ornaat en gezeten op zijn troon, een redevoering tot hen.
Het volk juichte hem toe en riep: “Dat is de taal van een god en niet van een mens.”
Terstond sloeg hem een engel van de Heer, omdat hij aan God niet de verschuldigde eer had gegeven; en door wormen verteerd stierf hij.
Het woord des Heren gedijde en breidde zich uit.
Barnabas en Saulus keerden terug na hun dienstwerk in Jeruzalem volbracht te hebben en namen Johannes, die ook Marcus genoemd werd, mee.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge