HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De apostelen en de broeders in Judea hoorden dat ook de heidenen het woord van God hadden aangenomen.
Toen Petrus dan in Jeruzalem kwam, maakten de gelovigen uit de besnijdenis hem het verwijt:
“Gij hebt het huis van onbesnedenen betreden en met hen gegeten.”
Nu begon Petrus hun een geregeld verslag te geven:
“Ik was,” zo zei hij, “in de stad Joppe aan het bidden, toen ik in een geestverrukking een visioen zag: een voorwerp, in de vorm van een groot laken, dat aan vier punten uit de hemel werd neergelaten, daalde uit de hemel en kwam tot vlak bij mij.
Ik keek er naar met gespannen aandacht en zag viervoetige dieren, wilde beesten, kruipende dieren en vogels.
Bovendien hoorde ik een stem die tot mij zei: Komaan Petrus, slacht en eet.
Maar ik zei: Dat in geen geval Heer, want nooit kwam er iets onheiligs of onreins in mijn mond.
Maar de stem uit de hemel liet zich ten tweeden male horen en gaf mij ten antwoord: Beschouw niet als onheilig wat God rein heeft verklaard.
Dit gebeurde tot drie keer toe en toen werd alles weer naar de hemel opgetrokken.
Terstond daarop vervoegden zich drie mannen bij het huis, waar we verbleven; ze waren uit Caesarea naar mij toegezonden.
De Geest beval mij zonder bedenken met hen mee te gaan. Ook deze zes broeders gingen met mij mee en wij traden het huis van die man binnen.
Hij vertelde ons, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan die zei: Zend iemand naar Joppe om Simon, bijgenaamd Petrus, te halen.
Die zal u zeggen op welke wijze gij en heel uw huis redding kunt vinden.
Juist was ik begonnen te spreken, toen de heilige Geest op hen neerkwam, zoals in het begin ook op ons.
Toen dacht ik terug aan het woord van de Heer, hoe Hij gezegd had: Johannes doopte met water, maar gij zult gedoopt worden met de heilige Geest.
Indien God hun nu dezelfde gave gegeven heeft als aan ons, die reeds geloofden in de Heer Jezus Christus, hoe zou ik dan in staat geweest zijn God tegen te houden?”
Toen zij dat gehoord hadden, waren zij gerustgesteld en verheerlijkten God met de woorden: “Zo heeft God dan ook de heidenen de bekering ten leven geschonken.”
Naar aanleiding van Stefanus was er, zoals gezegd, een vervolging losgebroken. Zij die hierdoor verspreid waren, trokken verder tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij het woord alleen maar aan de Joden predikten.
Maar er waren onder hen mannen uit Cyprus en Cyrene, die na hun komst in Antiochië zich ook tot de Grieken richtten en hun de Heer Jezus verkondigden.
De hand des Heren was met hen, zodat een groot aantal het geloof aannam en zich tot de Heer bekeerde.
Het gerucht over hun optreden kwam ook de Kerk van Jeruzalem ter ore en men vaardigde Barnabas af naar Antiochië.
Toen deze daar aankwam en Gods genade zag, verheugde hij zich en wekte allen op met hart en ziel de Heer trouw te blijven.
Hij was een goed man, vol van heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen.
Daarop vertrok hij naar Tarsus om Saulus te gaan zoeken.
Toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeente en gaven onderricht aan een grote menigte. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.
In die tijd kwamen er van Jeruzalem profeten naar Antiochië.
Een van hen, Agabus, maakte door de Geest bekend dat er over heel de wereld een grote hongersnood zou uitbreken, wat onder Claudius inderdaad gebeurde.
De leerlingen bepaalden daarom dat ieder van hen naar draagkracht een ondersteuning zou zenden voor de broeders in Judea.
Hieraan gevolg gevend deden zij die door bemiddeling van Barnabas en Saulus aan de oudsten toekomen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge