HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Intussen ging Saulus, wiens ziedende woede nog steeds de leerlingen van de Heer met de dood bedreigde, naar de hogepriester
aan wie hij brieven vroeg voor de synagogen in Damascus, om alle aanhangers van de Weg die hij zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen naar Jeruzalem te mogen voeren.
Toen hij op zijn tocht Damascus naderde, omstraalde hem plotseling een licht uit de hemel.
Hij viel ter aarde en hoorde een stem die hem zei: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?”
Hij sprak: “Wie zijt gij, Heer?” Hij antwoordde: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt.
Maar sta op en ga de stad in; daar zal iemand u zeggen wat ge doen moet.”
Zijn reisgezellen stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
Saulus stond van de grond op, maar hoewel zijn ogen open waren, zag hij niets. Zij namen hem dus bij de hand en brachten hem Damascus binnen.
Drie dagen lang kon hij niet zien en at of dronk niet.
Nu woonde er in Damascus een leerling die Ananías heette, en tot hem sprak de Heer in een visioen: “Ananías.” Hij antwoordde: “Hier ben ik, Heer.”
De Heer vervolgde: “Begeef u naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar Saulus van Tarsus; hij is juist in gebed. -
Deze zag reeds in een visioen een man, Ananías, binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij weer zou zien. -
Maar Ananías wierp tegen: “Heer, ik heb van velen gehoord hoeveel kwaad die man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan.
Ook hier heeft hij van de hogepriester volmacht om allen die uw Naam aanroepen in boeien te slaan.”
De Heer beval hem: “Ga, want die man is mijn uitverkoren werktuig om mijn Naam uit te dragen onder heidenen en koningen en onder de zonen van Israël.
Ik zal hem laten zien, hoeveel hij om mijn Naam moet lijden.”
Toen begaf Ananías zich naar het huis, trad binnen en legde hem de handen op met de woorden: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus die u op de weg hierheen verschenen is, opdat ge weer zien moogt en vervuld worden van de heilige Geest.”
Op hetzelfde ogenblik vielen hem als het ware de schellen van de ogen. Hij zag weer en terstond liet hij zich dopen.
Hij nam voedsel tot zich en kwam weer op krachten.
Enige tijd bleef hij bij de leerlingen in Damascus. Terstond begon hij in de synagoge Jezus te prediken en zei: “Deze is de Zoon Gods.”
Alle toehoorders stonden verbaasd en zeiden: “Is dat niet de man, die in Jeruzalem de belijders van deze Naam uitroeide, en is hij niet hier gekomen om hen geboeid naar de hogepriesters te voeren?”
Maar Saulus werd met steeds groter kracht bezield en bracht de Joden die in Damascus woonden in verwarring door te bewijzen: Deze is de Messias.
Na verloop van tijd beraamden de Joden een plan om hem uit de weg te ruimen,
maar hun toeleg werd aan Saulus bekend. Terwijl ze dus dag en nacht de stadspoorten bewaakten met het oog op hun plan hem te vermoorden,
namen zijn leerlingen hem ‘s nachts mee en lieten hem door de stadsmuur in een mand naar beneden zakken.
In Jeruzalem aangekomen deed hij pogingen zich bij de leerlingen aan te sluiten, maar allen waren bang van hem, omdat zij niet konden geloven, dat hij een leerling was.
Barnabas trok zich zijn lot aan, bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij onderweg de Heer gezien had en dat Deze tot hem had gesproken en hoe hij in Damascus vrijmoedig opgetreden was in de naam van Jezus.
Voortaan ging hij in Jeruzalem geregeld met hen om, terwijl hij onverschrokken optrad in de naam van de Heer.
Hij sprak en disputeerde met de Hellenisten. Deze probeerden hem te vermoorden.
Toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem weg naar Caesarea en lieten hem naar Tarsus vertrekken.
Nu genoot de Kerk in heel Judea, Galilea en Samaria vrede; zij werd steeds meer bevestigd in de vreze des Heren en nam gestadig in aantal toe door de vertroosting van de heilige Geest.
Eens kwam Petrus op een grote rondreis ook bij de leerlingen die in Lydda woonden,
en trof daar een zekere Eneas aan, die reeds acht jaar wegens verlamming het bed moest houden.
Petrus sprak tot hem: “Eneas, Jezus Christus geneest u, sta op en maak zelf uw bed in orde.” Onmiddellijk stond hij op.
Alle inwoners van Lydda en van de Saronvlakte zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.
Er leefde destijds in Joppe een leerlinge met name Tabita, wat in vertaling Dorkas, Gazelle, betekent. Zij was onuitputtelijk in het doen van goede werken en het geven van aalmoezen.
Juist in die dagen was zij echter na een ziekte gestorven. Men waste haar en legde haar in een bovenvertrek.
Omdat Lydda dicht bij Joppe ligt, stuurden de leerlingen, die gehoord hadden dat Petrus daar verbleef, twee mannen naar hem toe met het verzoek: “Kom zonder uitstel naar ons toe.”
Petrus ging aanstonds met hen mee. Bij zijn aankomst brachten ze hem in het bovenvertrek, waar alle weduwen wenend hem omringden en al de kleren en mantels lieten zien die Dorkas gemaakt had toen ze nog in hun midden was.
Petrus deed allen naar buiten gaan, knielde neer en bad. Toen sprak hij, zich kerend naar het lijk: “Tabita, sta op.” Zij opende de ogen, zag Petrus en ging overeind zitten.
Hij reikte haar de hand en hielp haar opstaan. Vervolgens riep hij de heiligen en de weduwen en gaf haar levend aan hen terug.
Dit werd bekend in heel Joppe, zodat velen het geloof in de Heer aannamen.
Verscheidene dagen verbleef hij nog in Joppe bij een zekere Simon, een leerlooier.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge