HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Op die dag brak een hevige vervolging los tegen de Kerk in Jeruzalem. Allen verspreidden zich over het platteland van Judea en Samaria, uitgezonderd de apostelen.
Vrome mannen begroeven Stefanus en hielden een grote rouwklacht over hem.
Saulus echter woedde tegen de Kerk, waarbij hij het ene huis na het andere binnendrong, mannen en vrouwen wegsleepte en overleverde om gevangengezet te worden.
Zij nu, die zich verspreid hadden, trokken rond en verkondigden het woord van de Blijde Boodschap.
Zo kwam Filippus in de stad van Samaria en predikte daar de Messias.
Filippus’ woorden oogstten algemene instemming toen de mensen hoorden wat hij zei en de tekenen zagen die hij verrichtte.
Uit vele bezetenen gingen de onreine geesten onder luid geschreeuw weg en vele lammen en kreupelen werden genezen.
Daarover ontstond grote vreugde in die stad.
Reeds voor die tijd trad er in die stad een zekere Simon als tovenaar op; hij deed het volk van Samaria in verbazing staan en gaf zich uit voor een heel bijzonder iemand.
Allen, van klein tot groot, hingen hem aan en zeiden: “Hij is de Kracht Gods, de Grote”;
zij hingen hem aan, omdat hij ze geruime tijd door zijn toverkunsten verbaasd had.
Maar nu zij geloof geschonken hadden aan de prediking van Filippus over het Rijk Gods en de naam van Jezus Christus, lieten mannen zowel als vrouwen zich dopen.
Ook Simon zelf nam het geloof aan en na zijn doopsel bleef hij voortdurend bij Filippus, vol verbazing over de tekenen en grote wonderen die hij zag gebeuren.
Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen dat Samaria het woord Gods had aangenomen, vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af,
die na hun aankomst een gebed over hen uitspraken, opdat zij de heilige Geest zouden ontvangen.
Deze was namelijk nog over niemand van hen neergedaald; ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.
Zij legden hun dus de handen op en ze ontvingen de heilige Geest.
Simon, die zag dat door de handoplegging van de apostelen de Geest geschonken werd, bood hun geld aan
en zei: “Geeft ook mij die macht, dat ieder aan wie ik de handen opleg de heilige Geest ontvangt.”
Maar Petrus gaf ten antwoord: “Wees ten ondergang gedoemd, jij met je geld, omdat je gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen krijgen.
Je hebt part noch deel aan deze leer, want je hart is niet oprecht tegenover God.
Leg die slechte gezindheid van je af en bid de Heer, dat die slechte gedachte je vergeven mag worden.
Ik zie dat je bitter bent als gal en in boosheid verstrikt.”
Simon antwoordde: “Bidt gij voor mij tot de Heer, dat mij niets mag overkomen van wat gij gezegd hebt.”
Nadat zij door de verkondiging van het woord des Heren getuigenis hadden afgelegd, keerden zij naar Jeruzalem terug, terwijl zij nog in vele dorpen der Samaritanen de Blijde Boodschap predikten.
Een engel van de Heer sprak tot Filippus: “Begeef u op reis naar het zuiden en ga de weg op die van Jeruzalem naar Gaza loopt. Deze is eenzaam.”
Hij begaf zich op reis. Terzelfder tijd bevond een Ethiopiër zich op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jeruzalem; hij was een eunuch, een hoveling van Kándake, de koningin van de Ethiopiërs, en haar opperschatmeester.
Gezeten in zijn reiskoets was hij de profeet Jesaja aan het lezen.
De Geest sprak tot Filippus: “Ga naar die reiskoets en blijf in de nabijheid.”
Toen Filippus ernaartoe gegaan was, hoorde hij hem de profeet Jesaja lezen. Hij vroeg hem: “Begrijpt ge wat ge leest?”
Maar de Ethiopiër antwoordde: “Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij daarin behulpzaam is?” Hij nodigde Filippus uit in te stappen en bij hem te komen zitten.
De schriftuurplaats die hij juist las was de volgende: Als een schaap werd Hij ter slachtbank geleid; en evenals een lam, stom tegen zijn scheerder, opende Hij zijn mond niet.
Door zijn vernedering is zijn vonnis voltrokken. Wie zal zijn geslacht kunnen beschrijven? Want zijn leven wordt weggenomen van de aarde.
Nu richtte de eunuch het woord tot Filippus: “Mag ik u vragen van wie de profeet dit zegt? Van zichzelf of van iemand anders?”
Filippus begon te spreken en uitgaande van deze tekst verkondigde hij hem Jezus.
Al voortreizende kwamen ze bij een water en de hoveling zei: “Hier is water. Wat is erop tegen, dat ik gedoopt word?”
Hij liet de koets stilhouden en beiden,
Filippus en de eunuch, daalden af in het water en hij doopte hem.
Toen zij in het water gekomen waren, rukte de Geest des Heren Filippus weg; de eunuch zeg hem niet meer en zette vol blijdschap zijn reis voort.
Filippus echter werd aangetroffen in Azotus. Daar trok hij rond en predikte de Blijde Boodschap in alle steden totdat hij in Caeserea kwam.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge