HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De Goede Herder en de schapen
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover.
Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen.
Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.
En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen.
Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.”
Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen.
Een andere keer zei Jezus tot hen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen.
Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed.
Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.
Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen.
Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen.
Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij,
zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen.
Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder.
Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het later weer terug te nemen.
Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.”
Om deze woorden ontstond er opnieuw onenigheid onder de Joden.
Velen van hen zeiden: “Hij is van de duivel bezeten en raaskalt. Waarom luistert gij naar Hem?”
Anderen zeiden: “Dat is geen taal van een bezetene. En kan een duivel soms de ogen van blinden openen?”
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter,
en Jezus hield zich op in de tempel in de Zuilengang van Salomo.
De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: “Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt, zegt het ons dan ronduit.”
Jezus gaf hun ten antwoord: “Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af.
Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.
Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.
Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven.
Mijn Vader immers, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven.
Ik en de Vader, Wij zijn een.”
Weer raapten de Joden stenen op om Hem te stenigen.
Maar Jezus zei hun: “Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht, die uit de Vader voortkomen; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?”
De Joden gaven Hem ten antwoord: “Niet om een goed werk stenigen wij U, maar om een godslastering: dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hun: “Staat er niet in uw Wet geschreven: Ik heb gezegd: gij zijt goden?
Zij heeft hen tot wie het woord Gods gericht werd, goden genoemd, en de Schrift heeft bindende kracht.
Maar waarom dan beschuldigt ge Mij, die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd, van godslastering als Ik Mijzelf Gods Zoon noem?
Als Ik de werken van mijn Vader niet doe, behoeft gij Mij niet te geloven,
maar zo Ik ze wel doe, gelooft dan die werken, als ge Mij niet wilt geloven. Dan zult gij inzien en erkennen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.”
Toen probeerden zij opnieuw Hem te grijpen, maar Hij stelde zich buiten hun bereik.
Jezus gaat naar Judea en Perea
Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes aanvankelijk gedoopt had, en bleef daar.
Velen kwamen tot Hem, want ze zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij over deze man zei, was waar.”
En velen begonnen daar in Hem te geloven.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge