HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jezus echter begaf zich naar de Olijfberg.
‘s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen.
Toen brachten schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en
zeiden tot Hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt, terwijl ze overspel bedreef.
Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?”
Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van de te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond.
Toen ze bij Hem aanhielden met vragen, richtte Hij zich op en zei tot hen: “Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.”
Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond.
Toen zij dit hoorden, dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw, die nog midden in de kring stond.
Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: “Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?”
Zij antwoordde: “Niemand, Heer.” Toen zei Jezus tot haar: “Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.”
Jezus het licht van de wereld
Opnieuw richtte Jezus het woord tot hen en sprak: “Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, dwaalt niet rond in de duisternis, maar zal het licht van het leven bezitten.”
De Farizeeën wierpen Hem tegen: “Gij getuigt over Uzelf; uw getuigenis heeft geen waarde.”
Jezus antwoordde hun: “Ook al getuig Ik over Mijzelf, toch heeft mijn getuigenis waarde, omdat Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waarheen Ik ga. Gij echter weet niet vanwaar Ik kom of waarheen Ik ga.
Gij oordeelt naar het aardse, Ik oordeel niemand.
En zelfs als Ik zou oordelen, dan is mijn oordeel toch rechtsgeldig, omdat Ik niet alleen ben, maar de Vader die Mij gezonden heeft met Mij is.
Ook in uw Wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen geldig is.
Ik ben het die getuig over Mijzelf en ook de Vader die Mij gezonden heeft, getuigt over Mij.”
Zij vroegen Hem dan: “Waar is uw Vader?” Jezus antwoordde: “Gij kent Mij evenmin als gij mijn Vader kent; zoudt gij Mij kennen, dat zoudt gij ook mijn Vader kennen.”
Deze woorden sprak Hij bij de schatkamer, toen Hij onderricht gaf in de tempel. En niemand greep Hem, want zijn uur was nog niet gekomen.
Andermaal sprak Hij tot hen: “Ik ga heen en gij zult Mij zoeken, maar in uw zonden zult ge sterven. Waar Ik heenga kunt gij niet komen.”
De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: Waar Ik heenga kunt gij niet komen?”
Maar Hij hernam: “Gij zijt van beneden. Ik ben van boven. Gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.
Daarom zei Ik u, dat gij in uw zonden zult sterven, want als gij niet gelooft dat Ik ben, zult gij in uw zonden sterven.”
Zij vroegen Hem toen: “Wie zijt Gij dan?” Jezus antwoordde: “Waarom zou Ik daar eigenlijk nog met u over spreken?
Veel zou Ik over u kunnen zeggen tot uw veroordeling. Maar Hij die Mij gezonden heeft, is waarachtig, en wat Ik van Hem heb gehoord, dat zeg Ik tot de wereld.”
Zij begrepen niet dat Hij hun van de Vader sprak.
Daarop zei Jezus: “Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben en dat Ik uit Mijzelf niets doe, maar dit alles zeg zoals de Vader het Mij heeft geleerd.
En Hij die Mij gezonden heeft, is met Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hem behaagt.”
Toen Hij aldus sprak, gingen er velen in Hem geloven.
Tot de Joden dan die in Hem geloofden, zei Jezus: “Indien gij trouw blijft aan mijn woord, zijt gij waarlijk mijn leerlingen.
Dan zult ge de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.
Men wierp op: “Wij zijn van Abrahams geslacht en nooit iemands slaaf geweest. Hoe kunt Gij dan zeggen: gij zult vrij worden?”
Jezus antwoordde hun: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: al wie zonde doet, is slaaf van de zonde,
en de slaaf blijft niet voor eeuwig in het huis. De Zoon blijft voor eeuwig.
Als de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn.
Ik weet dat gij van Abrahams geslacht zijt; niettemin zoekt gij Mij te doden, omdat mijn woord bij u geen ingang vindt.
Ik verkondig wat Ik bij de Vader heb gezien, maar gij doet wat gij van uw vader gehoord hebt.”
Zij antwoordden Hem: “Onze vader is Abraham!” Daarop zei Jezus hun: “Als gij kinderen van Abraham zijt, doet dan ook de werken van Abraham.
Thans echter zoekt gij Mij, een mens te doden, terwijl Ik u de waarheid heb gezegd, die Ik van God heb gehoord. Zoiets deed Abraham niet.
Gij doet de werken van uw vader.” Zij zeiden Hem: “Wij zijn niet uit ontucht geboren; één vader hebben wij en dat is God.”
Jezus zei hun: “Als God uw vader was, zoudt gij Mij beminnen, want van God ben Ik uitgegaan en van Godswege ben Ik hier. Neen, Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
Waarom verstaat gij mijn taal niet? Omdat gij niet in staat zijt mijn woord te aanhoren.
De vader uit wie gij zijt is de duivel, en gij verkiest te volbrengen wat uw vader verlangt. Hij was een moordenaar van begin af aan en hij bevindt zich niet in de waarheid, omdat er in hem geen waarheid is. Wanneer hij leugentaal spreekt, spreekt hij uit zijn eigen wezen, want een leugenaar is hij, ja, de aartsleugenaar.
Mij gelooft gij niet, omdat Ik de waarheid spreek.
Wie van u kan aantonen dat Ik zonde gedaan heb? Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij dan niet?
Wie uit God is, luistert naar Gods woorden. Daarom luistert gij niet, omdat gij niet uit God zijt.”
De Joden gaven Hem ten antwoord: “Zeggen wij niet met recht dat Gij een Samaritaan zijt en van de duivel bezeten?”
Jezus antwoordde: “Ik ben niet van de duivel bezeten, maar Ik eer mijn Vader, terwijl gij Mij aantast in mijn eer,
Ik zoek mijn eigen eer niet. Er is Iemand die ze zoekt en die oordeelt.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand mijn woord onderhoudt, zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
Toen zeiden de Joden Hem: “Nu weten wij zeker dat Gij van de duivel bezeten zijt. Want Abraham en de profeten zijn gestorven, terwijl Gij beweert: Als iemand mijn woord onderhoudt, zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken.
Zijt Gij soms groter dan onze vader Abraham, die wel gestorven is. Zelfs de profeten zijn gestorven. Voor wie houdt Gij uzelf wel?”
Jezus antwoordde: “Als Ik Mijzelf verheerlijk dan is mijn glorie niets; maar mijn Vader is het die Mij verheerlijkt, van wie gij zegt: Hij is onze God.
Toch kent gij Hem niet. Ik daarentegen ken Hem en als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik aan u gelijk zijn: een leugenaar. Maar Ik ken Hem en onderhoud zijn woord.
Abraham, uw vader, juichte van vreugde bij de gedachte dat hij mijn dag zou zien; hij heeft hem gezien en zich verheugd.”
Toen zeiden de Joden tot Hem: “Gij zijt nog geen vijftig jaar en Gij hebt Abraham gezien?”
Jezus antwoordde hun: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: voor Abraham werd, ben Ik.”
Toen raapten zij stenen op om Hem te stenigen, maar Jezus trok zich terug en verliet de tempel.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge