HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was.
Jezus en zijn leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd.
Toen de wijn opraakte, zei de moeder van Jezus tot Hem: “Ze hebben geen wijn meer.”
Jezus zei tot haar: “Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen.”
Zijn moeder sprak tot de bedienden: “Doet maar wat Hij u zeggen zal.”
Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden zes stenen kruiken, elk met een inhoud van twee of drie metreten.
Jezus zei hun: “Doet die kruiken vol water. Zij vulden ze tot bovenaan toe.”
Daarop zei Hij hun: “Schept er nu wat uit en brengt dat aan de tafelmeester.” Dat deden ze,
en zodra de tafelmeester het water proefde dat in wijn veranderd was (hij wist niet waar die wijn vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden, wisten het wel), riep hij de bruidegom en zei hem:
“Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere. U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.”
Zo maakte Jezus te Kana in Galilea een begin met de tekenen en openbaarde zijn heerlijkheid. En zijn leerlingen geloofden in Hem.
Daarna daalde Hij af naar Kafárnaüm. Hijzelf en zijn moeder, de broeders en zijn leerlingen; maar zij bleven daar slechts enkele dagen.
Toen het paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem.
In de tempel trof Hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars, die daar zaten.
Hij maakte een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en wierp die omver.
En tot de duivenhandelaars zei Hij: “Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!”
Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor Uw huis zal mij verteren.
De Joden richtten zich tot Hem met de woorden: “Wat voor teken kunt Gij ons laten zien, dat Gij dit doen moogt?”
Waarop Jezus hun antwoordde: “Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.”
Maar de Joden merkten op: “Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?”
Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam.
Toen Hij dan ook verrezen was uit de doden, herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en geloofden in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.
Terwijl Hij bij gelegenheid van het paasfeest in Jeruzalem was, begonnen er velen zijn in Naam te geloven bij het zien van de tekenen die Hij deed.
Maar Jezus van zijn kant had geen vertrouwen in hen, omdat Hij allen kende.
Hij wist wat er in de mens stak en daarom was het niet nodig dat iemand Hem over de mens inlichtte.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge